ECLI:NL:CRVB:2016:2108
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op basis van onvoldoende bewijs van woonadres
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsverlening aan appellante op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving bijstand sinds 18 december 2012, maar het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout heeft haar bijstand ingetrokken met terugwerkende kracht, omdat zij volgens het college niet meer op het uitkeringsadres woonde. Dit besluit is gebaseerd op een onderzoek dat door de gemeente is uitgevoerd, waarbij vijftien pogingen tot huisbezoek zijn gedaan en verklaringen van buurtbewoners zijn verzameld. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter gerede twijfels geuit over de juistheid van de onderzoeksgegevens, aangezien het huisbezoek op een verkeerd adres heeft plaatsgevonden en de verklaringen van de buurtbewoners onvoldoende bewijs leveren voor de stelling dat appellante niet op het uitkeringsadres woonde.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak vernietigd. De Raad oordeelt dat het college onvoldoende bewijs heeft geleverd dat appellante in de te beoordelen periode niet op het uitkeringsadres woonde. De Raad heeft het college opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante, waarbij het college ook rekening moet houden met het door appellante ingebrachte tegenbewijs. Daarnaast is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.984,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 7 juni 2016.