ECLI:NL:CRVB:2016:2106
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verzwegen vermogen en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellanten, die sinds 27 mei 2008 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante beschikte over een machtiging en bankpas voor een op naam van een derde gestelde bankrekening, heeft de sociale recherche van de gemeente Opsterland een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellanten niet hebben gemeld dat appellante sinds 18 januari 2012 beschikte over een machtiging voor de bankrekening en dat zij veelvuldig gebruik heeft gemaakt van de bankpas. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
Het college van burgemeester en wethouders van Opsterland heeft de bijstand van appellanten met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd. Appellanten hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellanten in hoger beroep zijn gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van de relevante financiële gegevens. De Raad heeft vastgesteld dat de tegoeden op de bankrekening en de spaarrekening als vermogensbestanddelen moeten worden beschouwd, en dat appellanten niet hebben aangetoond dat zij recht hadden op bijstand. De Raad heeft het hoger beroep van appellanten afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.