In deze zaak gaat het om de beoordeling van de zorgindicatie voor appellant, die bekend is met psychische klachten en diabetes mellitus. Appellant heeft in het verleden een indicatie ontvangen voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), maar zijn aanvraag voor een nieuwe indicatie is door het CIZ afgewezen. Het CIZ stelt dat er een voorliggende voorziening is in de vorm van behandeling onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) en dat appellant in staat is om zichzelf te verzorgen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat het onderzoek door de medisch adviseurs van het CIZ zorgvuldig is geweest en dat de medische adviezen voldoende onderbouwd zijn. De Raad stelt vast dat er geen risico op verwaarlozing bestaat, aangezien de familie van appellant alle zorg op zich neemt. De Raad concludeert dat de behandeling onder de Zvw voorligt op AWBZ-zorg en dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor een indicatie voor AWBZ-zorg. De in hoger beroep overgelegde brieven van de huisarts bieden geen nieuwe informatie die tot een ander oordeel kan leiden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.