ECLI:NL:CRVB:2016:2055

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
3 juni 2016
Zaaknummer
16/1671 WMO-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrecht

In deze zaak heeft verzoeker, afkomstig uit Burundi, een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de Centrale Raad van Beroep. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de aanvragen van verzoeker om maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wmo 2015 waren afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek om voorlopige voorziening niet voldoet aan het vereiste van connexiteit, omdat het verzoek niet betrekking heeft op de in de hoofdzaak bestreden besluiten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanvragen van verzoeker terecht waren afgewezen, en het college had hem wel een bed-, bad- en broodvoorziening aangeboden. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is, en heeft de uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De beslissing is openbaar uitgesproken op 1 juni 2016.

Uitspraak

16/1671 WMO-VV, 16/1672 WMO 2015-VV
Datum uitspraak: 1 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 februari 2016, 14/8974 en 15/5705 (aangevallen uitspraak).
Op 14 maart 2016 heeft mr. Fischer namens verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoeker is afkomstig uit Burundi. Hij maakt als vreemdeling, als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) op grond van het in die wet in de artikelen 10 en 11 neergelegde koppelingsbeginsel, geen aanspraak op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
3. Bij besluit van 21 augustus 2014 heeft het college de aanvraag van verzoeker om maatschappelijke opvang, als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), afgewezen. Bij besluit van 18 december 2014 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 21 augustus 2014 ongegrond verklaard. Wel heeft het college appellant bij dit besluit met ingang van 1 januari 2015 in aanmerking gebracht voor een bed-, bad- en broodvoorziening.
4. Naar aanleiding van een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank van
22 januari 2015 (AWB 14/9024), heeft het college voorzien in opvang van verzoeker bij [naam zorginstelling] in de [straatnaam 1] te [plaatsnaam] .
5. Bij besluit van 2 april 2015 heeft het college de aanvraag van verzoeker om een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen onder gelijktijdige toekenning van een bed-, bad- en broodvoorziening in de [straatnaam 2] te [plaatsnaam] . Bij besluit van 10 augustus 2015 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 2 april 2015 ongegrond verklaard.
6. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van verzoeker tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat het de beroepen van verzoeker, gelet op de toelichting ter zitting van 19 januari 2016, aldus begrijpt dat deze zich niet richten tegen de aan hem toegekende opvang ingevolge de bed-, bad- en broodregeling van de gemeente Nijmegen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat het college de aanvragen om een (maatwerk)voorziening ingevolge de Wmo en Wmo 2015 ten onrechte heeft afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college deze aanvragen terecht afgewezen.
7. Het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening houdt in dat verzoeker zijn opvang bij [naam zorginstelling] voor de loop van de procedure behoudt. De voorzieningenrechter stelt vast dat de voorlopige voorziening die verzoeker vraagt betrekking heeft op – een variant van – de bed-, bad- en broodvoorziening van de gemeente Nijmegen . De Raad heeft in zijn uitspraak van
26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3834, geoordeeld dat dit beleid niet wordt aangemerkt als (maatschappelijke) opvang op grond van de Wmo, onderscheidenlijk de Wmo 2015.
8. Nu in de bodemprocedure de weigering maatschappelijke opvang te bieden besluiten betreffen die zijn genomen op grond van de Wmo en de Wmo 2015, heeft het verzoek om voorlopige voorziening geen betrekking op de in de hoofdzaak bestreden besluiten, zodat dit verzoek niet voldoet aan het vereiste van connexiteit en niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
9. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is, zodat de voorzieningenrechter, gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak kan doen zonder zitting.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2016.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) L.H.J. van Haarlem

MO