ECLI:NL:CRVB:2016:2049

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
14-7053 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na psychische problemen

In deze zaak gaat het om een herbeoordeling van de WIA-uitkering van appellante, die als juridisch secretaresse heeft gewerkt en sinds 4 juni 2009 arbeidsongeschikt is door psychische problemen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft in 2011 vastgesteld dat appellante recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, die na herbeoordeling in 2012 is voortgezet met een arbeidsongeschiktheid van 77%. Appellante heeft in 2013 om een heronderzoek gevraagd, omdat zij meent volledig arbeidsongeschikt te zijn na de diagnose van een stoornis in het autismespectrum. Het Uwv heeft echter de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 80% en het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

Appellante heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij de rechtbank een psychiater heeft benoemd om de psychische gezondheidstoestand van appellante te onderzoeken. De psychiater concludeerde dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor een stoornis in het autismespectrum en dat de klachten meer passen bij persoonlijkheidsproblematiek. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat appellante met de vastgestelde beperkingen in staat werd geacht om de geselecteerde functies te vervullen.

In hoger beroep heeft appellante opnieuw gesteld dat haar beperkingen zijn onderschat en dat zij niet in staat is om in een reguliere werkomgeving te werken. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, omdat de rechtbank terecht het deskundigenadvies heeft gevolgd en de vastgestelde beperkingen als juist heeft beoordeeld. De Raad oordeelt dat de functies die aan appellante zijn voorgelegd medisch geschikt zijn, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/7053 WIA
Datum uitspraak: 27 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
19 november 2014, 14/311 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. van den Buijs, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Buijs. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als juridisch secretaresse en is op 4 juni 2009 voor dat werk uitgevallen als gevolg van psychische problemen. Bij besluit van 29 juli 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 2 juni 2011 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Deze uitkering is na herbeoordeling in 2012 onveranderd voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 77%.
1.2.
Op 4 januari 2013 heeft appellante om een heronderzoek verzocht. Zij is van mening dat zij volledig arbeidsongeschikt is, omdat inmiddels de diagnose stoornis van Asperger is gesteld. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 3 juli 2013 de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 14 juni 2013 bepaald op 35 tot 80% en vastgesteld dat de hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering hierdoor niet wijzigt. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 3 december 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft de psychiater E. van Duijn als deskundige benoemd om een onderzoek in te stellen naar de psychische gezondheidstoestand van appellante. In een rapport van 6 augustus 2014 heeft
Van Duijn advies uitgebracht. De deskundige heeft onvoldoende aanwijzingen gevonden voor een stoornis in het autismespectrum en geconcludeerd dat de klachten en gedragingen van appellante het meest passen bij al lang bestaande persoonlijkheidsproblematiek. Hij kan zich niet geheel verenigen met de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) wat betreft het persoonlijk en sociaal functioneren. Zo heeft hij geen beperking op het item “vasthouden van aandacht” kunnen vaststellen, maar appellante wel beperkt geacht voor de items “emotionele problemen van anderen hanteren” en “eigen gevoelens uiten”. De aangegeven beperkingen in de geluidsbelasting en de specifieke voorwaarden voor de aanpassing aan de fysieke arbeidsomstandigheden zijn voldoende. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het deskundigenadvies de FML aangepast. In een rapport van 31 maart 2014 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd waarom de geselecteerde functies van administratief medewerker (beginnend), huishoudelijke medewerker en huishoudelijk medewerker gebouwen desondanks geschikt zijn gebleven voor appellante.
2.2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat het bestreden besluit eerst in beroep van een draagkrachtige medische grondslag is voorzien. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit heeft de rechtbank in stand gelaten, omdat appellante met de bij haar vastgestelde beperkingen in de aangepaste FML in staat is de geselecteerde functies te vervullen op grond waarvan haar mate van arbeidsongeschiktheid 43% (en dus onveranderd 35 tot 80%) bedraagt.
2.3.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het advies van de deskundige of aan de zorgvuldigheid waarmee dit tot stand gekomen is. In het deskundigenadvies is volgens de rechtbank op inzichtelijke wijze gemotiveerd waarom appellante op bepaalde aspecten van sociaal en persoonlijk functioneren beperkt moet worden geacht en is voorts op inzichtelijke wijze uiteengezet waarom een urenbeperking niet aan de orde is.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep, gericht tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen door de rechtbank, allereerst verwezen naar wat zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Appellante heeft gesteld dat de diagnose in het deskundigenrapport onjuist is en ter onderbouwing daarvan medische informatie van GGZ Haaglanden van 16 november 2015 ingezonden. Zij meent dat haar beperkingen zijn onderschat en acht zich niet in staat in een reguliere werkomgeving arbeid te verrichten. Evenals in beroep heeft zij daartoe met name gewezen op haar psychische problemen en overgevoeligheid voor geluiden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten.
4.2.
In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de rechtbank het advies van de door haar benoemde onafhankelijke deskundige kan volgen, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is gerechtvaardigd. De Raad is van oordeel dat de rechtbank in dit geval terecht geen aanleiding heeft gezien van deze hoofdregel af te wijken. Het deskundigenrapport geeft blijk van een deugdelijk onderzoek naar de beperkingen van appellante. Deze beperkingen zijn duidelijk herleid naar de medische stoornissen die bij appellante aanwezig zijn geweest op de datum in geding. Anders dan appellante meent, leidt de in hoger beroep ingediende informatie van GGZ Haagstreek/Zoetermeer van 11 augustus 2015 evenmin tot het oordeel dat de voor appellante uiteindelijk in de FML van 1 september 2014 opgenomen beperkingen voor onjuist zijn te houden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat kennelijk op 14 april 2015, ruim twee jaar na de datum in geding, een indicatiegesprek bij GGZ heeft plaatsgevonden, waarna appellante is aangemeld voor therapie. Hoewel in de brief van GGZ opnieuw de stoornis van Asperger als diagnose is opgenomen, kan hieruit echter ook worden opgemaakt dat de gezondheidssituatie van appellante in april 2015 niet wezenlijk verschilt van die op 14 juni 2013, de datum in geding. De bevindingen in de brief van GGZ geven voorts geen aanleiding om af te wijken van het expertiserapport, waarin desgevraagd is verklaard dat appellante, rekening houdend met de voorgestelde beperkingen, in staat is om volledige dagen te werken.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van administratief medewerker (beginnend) (SBC-code 315090), huishoudelijk medewerker (SBC-code 111333) en huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. De rechtbank heeft in dat verband terecht gewezen op de arbeidskundige rapporten van 31 maart 2014 en van 8 september 2014, waarin naar behoren is gemotiveerd dat de belasting van deze functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
5. Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2016.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) L.H.J. van Haarlem

TM