ECLI:NL:CRVB:2016:2030

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
15/4225 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor sta-op stoel; AWBZ als voorliggende voorziening

In deze zaak heeft appellante, die een ouderdomspensioen ontvangt en in een verpleeginstelling verblijft, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van een aangepaste sta-op-stoel. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp, omdat appellante mogelijk aanspraak kon maken op vergoeding via de zorgverzekering of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het college stelde dat de AWBZ als een passende en toereikende voorziening moest worden beschouwd.

De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de rechtbank een onjuist wettelijk kader had toegepast en dat de afwijzing van haar aanvraag in strijd was met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de WWB, zoals deze vóór 1 januari 2015 luidde, van toepassing was. De Raad bevestigde dat er geen recht op bijstand bestaat indien er een voorliggende voorziening is die als toereikend en passend wordt beschouwd. De AWBZ werd in dit geval als een dergelijke voorziening aangemerkt. De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat er zeer dringende redenen waren om van de regels af te wijken, en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

15/4225 WWB
Datum uitspraak: 31 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
10 juni 2015, 14/11720 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft A.M.H. Hogervorst hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2016. Voor appellante is Hogervorst verschenen. Tevens is de zoon van appellante A.F. Hecke verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Het onderzoek is ter zitting geschorst teneinde het college in de gelegenheid te stellen te reageren op de ter zitting overgelegde stukken. Het college heeft een reactie ingezonden. Appellante heeft hierop gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet en verblijft in een verpleeginstelling. Op 19 juni 2014 heeft zij een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van een aangepaste sta-op-stoel tot een bedrag van € 2.284,-. Zij maakt gebruikt van een sta-op-stoel die haar door de instelling ter beschikking is gesteld, maar deze voldoet volgens haar niet.
1.2.
Bij besluit van 4 juli 2014 heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante mogelijk aanspraak kan maken op vergoeding van deze kosten via de zorgverzekering of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De ziektekostenverzekering en de AWBZ moeten als een passende en toereikende voorziening worden aangemerkt.
1.3.
Bij besluit van 22 december 2014 (bestreden besluit) heeft het college het tegen het besluit van 4 juli 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college betrokken dat appellante geen aanvraag bij de zorgverzekeraar heeft ingediend. Slechts indien de zorgverzekeraar de gevraagde voorziening afwijst kan en moet het college beoordelen of appellante in aanmerking komt voor bijzondere bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de WWB zoals deze luidde vóór 1 januari 2015 van toepassing is, omdat het bezwaar- of beroepschrift vóór 1 januari 2015 is ingediend tegen een door het bestuursorgaan op grond van de WWB genomen besluit. Voor zover appellante heeft bedoeld te betogen dat de rechtbank een onjuist wettelijk kader van toepassing heeft geacht, slaagt deze grond niet.
4.2.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.
4.3.
Volgens artikel 5, aanhef en onder e, van de WWB wordt onder een voorliggende voorziening verstaan elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.
4.4.
Op grond van artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB strekt het recht op bijstand zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Indien binnen de voorliggende voorziening een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van deze kosten, kan het bijstandverlenend orgaan daarvoor in beginsel geen bijzondere bijstand toekennen.
4.5.
Na de zitting heeft het college op grond van de door appellante overgelegde brief van Zorg en Zekerheid van 1 februari 2016 vastgesteld dat er thans een officiële afwijzing ligt van de zorgverzekeraar op het verzoek om verstrekking van een sta-op-stoel. Daarmee is volgens het college komen vast te staan dat de zorgverzekering in dit geval geen passende en toereikende voorliggende voorziening is. Appellante heeft echter intramurale zorg bij een verpleeginrichting. Op grond van de AWBZ, zoals die gold tot 1 januari 2015, is de verpleeginrichting verantwoordelijk voor onder andere hulpmiddelen voor zorgbehoevenden. De AWBZ is een passende en toereikende voorliggende voorziening voor hulpmiddelen voor (intramurale) zorgbehoevenden. Voorts is geen sprake van een situatie van levensbedreigende aard of een situatie die blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
4.6.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 29 januari 2013, ECLI:Nl:CRVB:2013:BY9838) wordt onder andere de AWBZ voor de kosten van (para)medische zorg in beginsel als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening, als bedoeld in artikel 15 van de WWB, beschouwd. Gelet op het bepaalde in artikel 6 van de AWBZ en artikel 15 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ , zoals deze ten tijde van belang luidden, behoren de kosten van hulpmiddelen, zoals hier aan de orde, tot de zorg waarop verzekerden aanspraak hebben. Daarom kan, anders dan appellante stelt, de AWBZ naar haar aard en doel voor de kosten in geding als voorliggende voorziening worden beschouwd. Appellante is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat dit niet het geval is.
4.7.
Artikel 16, eerste lid, van de WWB biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de WWB in de hier bedoelde kosten bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Voor het aannemen van zeer dringende redenen dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4808) is een acute noodsituatie aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
4.8.
Niet in geschil is dat een (aangepaste) sta-op-stoel in een behoefte voorziet en het leven van appellante, zoals zij heeft betoogd, draaglijker zal maken. In de omstandigheid dat appellante zonder de door haar gevraagde sta-op-stoel afhankelijk zal blijven van derden, zoals zij naar voren heeft gebracht, is echter geen zeer dringende reden gelegen zoals bedoeld onder 4.7. Hoewel appellante door haar medische aandoeningen beperkingen ondervindt, is de situatie waarin appellante verkeert, niet aan te merken een acute noodsituatie. Voorts is niet gebleken dat de behoeftige omstandigheden waarin appellante verkeert op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk was. Het college was dan ook niet gehouden om op grond van artikel 16, eerste lid, van de WWB de gevraagde bijzondere bijstand toe te kennen.
4.9.
Appellante heeft ter zitting nog gesteld dat de afwijzing van de aanvraag in strijd is met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), andere verdragen en internationale wetgeving. Deze stelling slaagt niet, reeds omdat deze niet is onderbouwd.
4.10.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.9 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door als voorzitter Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2016.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) A. Stuut

HD