In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Appellant had zich ziek gemeld in 2003 en verzocht om een WAO-uitkering, maar het Uwv had dit verzoek afgewezen. De rechtbank Overijssel had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn toegenomen beperkingen voortvloeien uit dezelfde oorzaak als die waaruit eerder beperkingen waren vastgesteld. De Raad oordeelde dat het Uwv niet had voldaan aan de zware bewijslast die op hen rustte. De psychiater J.L.M. Schoutrop had in zijn rapport aangegeven dat er een wisselwerking was tussen de depressieve klachten en het alcoholmisbruik van appellant. De Raad concludeerde dat het Uwv niet had aangetoond dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortvloeide uit een andere ziekteoorzaak. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het Uwv werd opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de kosten van appellant, die in totaal € 5.085,21 bedroegen.