Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
€ 122,- vergoedt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellante op basis van de veronderstelling dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met haar partner H. Appellante ontving sinds 7 januari 2008 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een melding over de aanwezigheid van een mannelijke figuur in haar woning, heeft het dagelijks bestuur van de Dienst Werk en Inkomen Lekstroom een onderzoek ingesteld naar haar woon- en leefsituatie. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante en H vanaf 22 december 2008 een gezamenlijke huishouding voerden, wat appellante niet had gemeld. Het dagelijks bestuur heeft daarop besloten de bijstand van appellante in te trekken en te herzien. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante tegen dit besluit gegrond verklaard voor de periode van 22 december 2008 tot 1 december 2010, maar niet voor de periode van 1 december 2010 tot 1 oktober 2013. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het dagelijks bestuur niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling dat H in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres van appellante. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de intrekking van de bijstand over de periode van 1 december 2010 tot 1 oktober 2013 en draagt het dagelijks bestuur op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens worden de proceskosten van appellante vergoed.