ECLI:NL:CRVB:2016:197
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) door het college van burgemeester en wethouders van Groningen werd gehandhaafd. Appellant, die bijstand ontving van de gemeente De Marne, heeft zich op 22 maart 2013 bij het college gemeld voor bijstand na zijn verhuizing naar Groningen. Bij zijn aanvraag heeft hij bankafschriften overgelegd, waaruit bleek dat er regelmatig contante bedragen op zijn rekening waren gestort. Het college heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij een afdoende verklaring heeft gegeven voor de stortingen op zijn bankrekening. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant voldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie. De Raad oordeelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de verklaring van appellant over de stortingen aannemelijk is en dat het college onvoldoende informatie heeft om het recht op bijstand vast te stellen.
De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep gegrond. Het college wordt opgedragen om een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen het primaire besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.984,-, en moet het college het griffierecht van € 166,- vergoeden.