Uitspraak
16 juli 2015, 15/1059 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarbij de rechtbank het beroep van appellanten tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst ongegrond heeft verklaard. Appellanten, een echtpaar, hebben met ingang van 25 augustus 2014 een kamer gehuurd in een woning en hebben op 15 september 2014 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het dagelijks bestuur heeft hen bijstand toegekend naar de norm voor gehuwden, maar met een verlaging van 10% vanwege het kunnen delen van kosten door kamerbewoning.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 31 mei 2016 geoordeeld dat de verlaging van de bijstandsnorm terecht was. De Raad overweegt dat op grond van artikel 26 van de WWB het college de norm voor gehuwden kan verlagen als zij lagere algemeen noodzakelijke kosten van bestaan hebben door het kunnen delen van kosten met een ander. De Raad concludeert dat er geen zeer bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat in dit geval van de regels in de Verordening moet worden afgeweken. De hoogte van de huurprijs is niet voldoende om te spreken van zeer bijzondere omstandigheden. De keuze van appellanten om een kamer met een hoge huurprijs te huren, moet voor hun rekening blijven.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellanten af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.