ECLI:NL:CRVB:2016:1960
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beslag op WW-uitkering en verzoek om schadevergoeding in het kader van onrechtmatig besluit
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en er was op 11 december 2012 door een deurwaarder derdenbeslag gelegd op die uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had besluiten genomen in verband met dit beslag, die door de rechtbank Rotterdam op 14 november 2013 als ongegrond waren verklaard. De Raad bevestigde deze uitspraak in hoger beroep op 15 april 2015.
Appellant verzocht op 16 december 2013 om schadevergoeding vanwege het gelegde beslag, maar het Uwv wees dit verzoek af op 8 januari 2014. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 27 maart 2014 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de besluiten over het beslag rechtmatig waren, waardoor het Uwv niet aansprakelijk kon worden gehouden voor de door appellant geleden schade.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden en voegde daaraan toe dat hij kosten had gemaakt door een onjuiste toepassing van de beslagvrije voet en immateriële schade had geleden. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat voor een geslaagd verzoek om schadevergoeding vereist is dat sprake is van een onrechtmatig besluit. Aangezien de besluiten over het beslag rechtmatig waren, was er geen grond voor schadevergoeding. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees een proceskostenveroordeling af.