ECLI:NL:CRVB:2016:1952

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
27 mei 2016
Zaaknummer
15/3949 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over afkoop van wachtgeld en startsubsidie in het ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant, geboren in 1978, was in dienst van de Minister van Defensie en heeft in het kader van een reorganisatie zijn functie verloren. Hij heeft verzocht om afkoop van zijn wachtgeld om een eigen onderneming te starten. De minister heeft dit verzoek toegewezen, maar appellant heeft later vragen over de uitbetaling van de afkoopsom en de startsubsidie. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de startsubsidie en de afkoop van wachtgeld met elkaar samenhangen en dat door het naar voren halen van de wachtgeldaanspraken, deze vervallen. De Raad bevestigt dat appellant geen recht heeft op een verdere uitbetaling van wachtgeld, omdat hij heeft gekozen voor de startsubsidie, die binnen de 30% van de gekapitaliseerde waarde van zijn wachtgeldaanspraken valt. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

15/3949 AW
Datum uitspraak: 26 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 april 2015, 14/5329 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.A. van Dalsen hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dalsen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
H. Hendriks.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1978, was vanaf 16 februari 1998 in dienst van de minister, laatstelijk als [functie A]. Vanwege reorganisatie is zijn functie opgeheven en is hij per 1 januari 2011 aangewezen als herplaatsingskandidaat.
1.2.
Met het oog op het opstarten van een eigen onderneming heeft appellant op 9 februari 2011 verzocht om zijn wachtgeld te mogen afkopen. Bij besluit van 24 februari 2011 heeft de minister dit verzoek toegewezen op grond van artikel 19 van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad), in samenhang met paragraaf 2.5 van het Sociaal Beleidskader Defensie 2004 (SBK 2004). Uitgaande van overtolligheidsontslag per 1 januari 2013 en een op die datum bestaand recht op wachtgeld van € 262.871,13 tot 19 januari 2019, is het afkoopbedrag vastgesteld op 30% daarvan; € 78.861,34. Op 2 maart 2011 is dit bedrag aan appellant uitgekeerd, onder vermelding van de omschrijving ‘afkoop wachtgeld’.
1.3.
Bij besluit van 21 oktober 2011 is aan appellant met ingang van 1 januari 2013 eervol ontslag verleend wegens overtolligheid. Op 27 januari 2012 heeft appellant met het bij dit besluit meegezonden formulier voor het aanvragen van wachtgeld nogmaals verzocht om afkoop van wachtgeld. Bij besluit van 13 december 2012 is dit verzoek toegewezen. Uitgaande van de laatstgenoten bezoldiging, die door salarisverhoging hoger was dan bij de in 2011 gemaakte berekening, is het recht op wachtgeld vastgesteld op € 274.994,78 en het afkoopbedrag op 30% daarvan; € 82.498,43. In april 2013 is een bedrag van € 3.637,09 aan appellant uitbetaald. Appellant heeft van deze betaling geen salarisstrook ontvangen.
1.4.
Op 21 oktober 2013 heeft appellant de minister te kennen gegeven dat hij in 2011 een startsubsidie heeft ontvangen van € 78.861,34 en dat in 2012 het bedrag aan afkoop van zijn wachtgeld is bepaald op € 82.498,43. Het is hem niet duidelijk waarom € 3.637,09 en niet het in 2012 bepaalde bedrag is uitbetaald. Appellant heeft verzocht om een uitvoeringsbeschikking waarin is vermeld op welk moment het resterende bedrag zal worden betaald.
1.5.
Bij besluit van 5 maart 2014 heeft de minister toegelicht dat op de afkoopsom van
€ 82.498,43 de in maart 2011 betaalde startsubsidie van € 78.861,34 in mindering is gebracht, zodat een bedrag resteert van € 3.637,09. Bij besluit van 24 juni 2014 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij naast de ontvangen startsubsidie aanspraak maakt op (afkoop) wachtgeld. Hij meent dat de startsubsidie dient te liggen binnen de omvang van de totale wachtgeldaanspraken en niet binnen de 30% van de afkoopwaarde. Appellant heeft verwezen naar de zaak van een collega, aan wie zowel startsubsidie als wachtgeld is toegekend. Daaruit blijkt bovendien dat afkoop van wachtgeld pas mogelijk is na einde van het dienstverband. Ook heeft hij pas na einde van zijn dienstverband een voorstel gekregen om wachtgeld af te kopen, wat hij ook heeft gedaan. Als appellant had geweten dat hij met het accepteren van de startsubsidie ook heeft ingestemd met afkoop van zijn wachtgeld dan had hij dat nooit gedaan, omdat toen nog niet was te voorspellen of zijn onderneming tot bloei zou komen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 18, vijfde en zesde lid van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie is bepaald dat onder meer het Wbad wordt ingetrokken, maar van toepassing blijft ten aanzien van degenen die zijn of worden ontslagen in het kader van het SBK 2004, zoals dat luidde op 31 december 2011 en wegens diezelfde onvrijwillige werkloosheid geen aanspraak maken op een uitkering krachtens de WW. In de situatie van appellant zijn het Wbad en het SBK 2004 nog van toepassing.
4.2.
Ingevolge artikel 19 van het Wbad kan op aanvraag van de betrokkene het recht op wachtgeld geheel of ten dele worden afgekocht. Artikel 2.5 van het SBK 2004 geeft een nadere regeling voor de afkoop van wachtgeld in het kader van stimulering van zelfstandig ondernemerschap en luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“*Defensie kan een startsubsidie verstrekken. Daarin kan desgewenst aanvullend worden voorzien in het betalen gedurende de eerste twee à drie jaren van een (wachtgeld)uitkering, als er naar verwachting nog geen of onvoldoende inkomsten uit het bedrijf beschikbaar komen, in combinatie met de directe uitbetaling van de startsubsidie. De mogelijkheid wordt aldus geboden om een deel van de toekomstige wachtgeldaanspraken, naar voren te halen, door het uitbetalen van de contante waarde daarvan. Randvoorwaarde voor de toepassing van startsubsidies of uitkeringen is, dat de individueel te maken afspraken over het betalen van een uitkering of een startsubsidie inpasbaar moeten zijn in het speelveld van 30% van de gekapitaliseerde (resterende) wachtgeldaanspraak van de betrokkene en de wachtgeldregelingen overigens.
*Afkoop wachtgeld: met de afkoop van wachtgeld vervallen alle opgebouwde aanspraken op wachtgeld alsmede de aanspraak op een verdere gedeeltelijke pensioenopbouw tijdens de wachtgeldperiode. Er bestaat niet tevens aanspraak op door Defensie betaalde scholing of de uitkering bij externe bemiddeling. De afkoopsom bedraagt 30% van de nominale waarde van het voor betrokkene geldende recht op wachtgeld of uitkering.”
4.3.
Aan appellant kan worden toegegeven dat de tekst van deze regeling niet uitblinkt in duidelijkheid. Maar daaruit blijkt wel dat de startsubsidie bestaat uit naar voren gehaalde toekomstige wachtgeldaanspraken binnen het speelveld van 30% van de gekapitaliseerde (resterende) wachtgeldaanspraak. Anders gezegd: startsubsidie is naar voren gehaalde afkoop van wachtgeld. Uit de tekst blijkt ook dat toekomstige wachtgeldaanspraken, waarvan 30% wordt uitbetaald als startsubsidie, met het naar voren halen zijn vervallen en later niet meer kunnen worden afgekocht. Een combinatie van startsubsidie en (afkoop van) wachtgeld is mogelijk. Van die mogelijkheid heeft de door appellant genoemde collega gebruik gemaakt. Zij heeft een startsubsidie ontvangen van € 30.000,-; dat was in haar situatie aanzienlijk minder dan 30% van de gekapitaliseerde waarde van haar wachtgeldaanspraak. Het resterende deel krijgt zij na ontslag uitbetaald als uitkering. Het standpunt van appellant, dat de startsubsidie dient te liggen binnen de omvang van de totale wachtgeldaanspraken, vindt geen steun in de tekst. Door zijn keuze om 30% van de totale - dus niet van een gedeelte van de - gekapitaliseerde waarde van zijn toekomstige wachtgeldaanspraken naar voren te halen en te laten uitbetalen als startsubsidie, zijn al zijn wachtgeldaanspraken vervallen. Omdat de wachtgeldaanspraken van appellant in de periode na de uitbetaling van de startsubsidie waren vermeerderd door de salarisverhoging, heeft de minister na einde van het dienstverband van appellant alsnog een bedrag van € 3.637,09 als afkoop wachtgeld aan appellant uitbetaald. Het had appellant redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat dit 30% is van het verschil tussen de in 2011 en in 2012 berekende gekapitaliseerde waarden van zijn wachtgeldaanspraak van
€ 274.994,78 en € 262.871,13. Dat appellant zich de gevolgen van zijn keuze voor een startsubsidie en afkoop wachtgeld, zoals hij stelt, onvoldoende heeft gerealiseerd, kan niet leiden tot het oordeel dat aan hem meer zou moeten worden uitbetaald dan waar hij op grond van het SBK recht heeft.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma als voorzitter en K.J. Kraan en M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2016.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD