ECLI:NL:CRVB:2016:1948
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- E.C.R. Schut
- C. van Viegen
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van bijstandsrecht wegens weigering medewerking aan huisbezoek
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de bijstandsverlening aan appellant, die sinds 1 maart 2000 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer heeft de bijstand beëindigd omdat appellant weigerde medewerking te verlenen aan een huisbezoek dat direct aansluitend op een gesprek op het gemeentekantoor was gepland. Dit besluit volgde op een onderzoek naar de feitelijke woon- en leefsituatie van appellant, waarbij twijfels waren gerezen over zijn woonadres. Appellant had zich niet gemeld voor gesprekken en was niet aanwezig tijdens onaangekondigde huisbezoeken. Het college concludeerde dat het recht op bijstand niet langer kon worden vastgesteld, wat leidde tot de beëindiging van de bijstand per 10 maart 2014.
De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat er geen gerede twijfel bestond over zijn woonadres en dat het college een minder ingrijpend middel had moeten kiezen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er wel degelijk een redelijke grond was voor het huisbezoek, gezien de voorafgaande onderzoeksgegevens en de reactie van appellant tijdens het gesprek. De Raad bevestigde dat het college bevoegd was om de bijstand te beëindigen, omdat appellant niet meewerkte aan het huisbezoek. De beroepsgrond van appellant over zijn psychische gesteldheid werd niet ondersteund door objectieve medische gegevens. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beëindiging van de bijstand terecht was.