ECLI:NL:CRVB:2016:1939

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
14/6490 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante na ziekte

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich op 12 februari 2013 ziek meldde met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellante vanaf 12 maart 2014 meer dan 65% van haar maatmaninkomen kan verdienen, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanknopingspunten waren om de psychische belastbaarheid van appellante te betwijfelen.

Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij haar standpunt handhaafde dat zij volledig arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante ongegrond.

Uitspraak

14/6490 ZW
Datum uitspraak: 25 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
8 oktober 2014, 14/4113 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C. Nobel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2016. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als tuinbouwmedewerkster bij [naam V.O.F] Uitzendbureau voor gemiddeld 31,78 uur per week, toen zij zich op 12 februari 2013 voor dit werk heeft ziek gemeld met psychische klachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft het Uwv appellante in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van
19 december 2013 vastgesteld dat appellante vanaf 12 maart 2014 geen recht meer heeft op een uitkering ingevolge de ZW, omdat appellante op 13 februari 2014 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.3.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 december 2013. Naar aanleiding van dat bezwaar is appellante onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft de eerder opgemaakte Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast. Naar aanleiding van de gewijzigde FML van 25 februari 2014 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep één functie niet langer passend geacht en laten vervallen. Op basis van een nieuwe schatting heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat appellante onveranderd meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 16 april 2014 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft – kort samengevat –
overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er, gelet op de beschikbare medische gegevens, geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het Uwv de psychische belastbaarheid van appellante heeft overschat. In de FML zijn beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. De in beroep overgelegde informatie van PsyQ geeft naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen. Ook wat betreft de lichamelijke klachten acht de rechtbank de beperkingen van appellante, gezien de onderzoeksbevindingen van de artsen van het Uwv, zoals verwoord in de rapporten van 26 november 2013 en 25 februari 2014, niet onderschat. Er zijn geen medische gegevens overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat appellante lichamelijk meer beperkt dient te worden dan door het Uwv aangenomen. Voorts is niet gebleken dat sprake is van geen benutbare mogelijkheden als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Ook is er volgens de rechtbank geen aanleiding voor een urenbeperking zoals het Uwv hanteert ingevolge de Standaard verminderde arbeidsduur. Met inachtneming van de vastgestelde medische beperkingen moet appellante in staat worden geacht de functies te vervullen die op grond van het arbeidsdeskundig onderzoek in bezwaar voor haar als geschikt zijn geselecteerd.
3.1.
Appellante kan zich niet met de uitspraak van de rechtbank verenigen en heeft in hoger beroep haar standpunt gehandhaafd dat zij vanaf 12 maart 2014 nog steeds volledig arbeidsongeschikt is, ook de voor de geduide functies.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op 1 januari 2013 is de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet Bezava) in werking getreden (Stb. 2012, 464). Nu appellante een verzekerde zonder werkgever is en zij zich op 12 februari 2013 ziek heeft gemeld, heeft het Uwv terecht toepassing gegeven aan de door de Wet Bezava aan de ZW toegevoegde artikelen 19aa en 19ab. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak, onder verwijzing naar de artikelen 19aa en 19ab van de ZW, terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgelegde belastbaarheid van appellante. De rechtbank heeft op overtuigende wijze gemotiveerd waarom die aanleiding niet is gezien. De overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd, worden geheel onderschreven. Op grond van vaste rechtspraak (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:3233) behoort het tot de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) om uit de beschikbare medische informatie objectiveerbare beperkingen vast te stellen voor het verrichten van arbeid. Op de door appellante in beroep overgelegde medische informatie van PsyQ van 15 mei 2014 en
7 juli 2014 is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd met rapporten van
11 juli 2014 en 5 augustus 2014. De overgelegde nadere informatie van PsyQ, waaruit blijkt dat sinds januari 2014 sprake is van een depressie, matig van ernst, bevat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen gegevens die zouden moeten leiden tot het aannemen van meer beperkingen, dan wel dat op de datum in geding bij appellante sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid. In de FML van 25 februari 2014 is rekening gehouden met een verminderde psychische belastbaarheid, waarbij de eerder opgevraagde informatie van PsyQ was meegewogen.
4.3.
Voorts wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. Appellante heeft in hoger beroep geen nadere medische informatie overgelegd die aanleiding geeft om tot een ander oordeel te komen.
5. Nu appellante met de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen, heeft de rechtbank, gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.3, het beroep van appellante tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter, in tegenwoordigheid van
B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) B. Dogan
GdJ