ECLI:NL:CRVB:2016:1932

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
15/746 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vaststelling van het WW-dagloon na beëindiging van dienstbetrekking

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het WW-dagloon van appellant. Appellant had een WW-uitkering aangevraagd na het beëindigen van zijn dienstbetrekking bij werkgever 1 per 30 september 2013. Het UWV had hem met ingang van 1 oktober 2013 een WW-uitkering toegekend op basis van een dagloon van € 116,55. Echter, appellant was per 12 september 2013 in dienst getreden bij werkgever 2, wat complicaties met zich meebracht voor zijn recht op WW-uitkering.

Het UWV ontzegde appellant op 17 september 2013 de WW-uitkering, omdat hij werkzaamheden had verricht en niet werkloos was geworden. Na beëindiging van zijn werkzaamheden bij werkgever 2 op 25 november 2013, verzocht appellant opnieuw om een WW-uitkering. Het UWV stelde het dagloon vast op € 77,69, maar na bezwaar werd dit gecorrigeerd naar € 104,29. Appellant was van mening dat zijn dagloon hoger had moeten zijn, wat leidde tot de rechtszaak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het UWV het dagloon terecht had vastgesteld op basis van het loon dat appellant had genoten bij werkgever 2. De Raad benadrukte dat appellant na 30 mei 2013 in dienst was getreden bij werkgever 2 en niet voldeed aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 12 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die de beroepen van appellant ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/746 WW, 15/758 WW
Datum uitspraak: 25 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
18 december 2014, 14/1017 en 14/1018 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.J. Bek hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 17 augustus 1998 op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam in dienst van [werkgever 1] (werkgever 1). In verband met bedrijfseconomische omstandigheden is die dienstbetrekking beëindigd per 30 september 2013. Appellant heeft op 30 augustus 2013 een uitkering aangevraagd op grond van de Werkloosheidswet (WW) in verband met het eindigen van zijn werkzaamheden bij werkgever 1. Bij besluit van 3 september 2013 is appellant met ingang van 1 oktober 2013 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering op basis van een dagloon van € 116,55.
1.2.
Appellant is met ingang van 12 september 2013 in dienst getreden bij [werkgever 2] (werkgever 2). Bij besluit van 17 september 2013 heeft het Uwv appellant met ingang van 1 oktober 2013 alsnog een WW-uitkering ontzegd, omdat hij werkzaamheden is blijven verrichten en niet werkloos is geworden.
1.3.
Appellant heeft op 22 november 2013 een aanvraag gedaan voor een WW-uitkering in verband met het eindigen van de werkzaamheden bij werkgever 2 per 25 november 2013. Bij besluit van 26 november 2013 is appellant met ingang van 25 november 2013 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering op basis van een dagloon van € 77,69. Deze uitkering is - na een eerdere onderbreking in verband met werkhervatting - met ingang van 9 januari 2014 geëindigd, omdat appellant weer is gaan werken bij werkgever 2.
1.4.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 november 2013 en daarbij gesteld dat zijn dagloon hoger moet zijn. Bij beslissing op bezwaar van 26 maart 2014 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv dat bezwaar gegrond verklaard. Het Uwv heeft in het bestreden besluit de berekening van het dagloon gebaseerd op het loon dat appellant verdiende bij werkgever 2 en gesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor de dagloongarantiebepaling omdat hij aansluitend aan de dienstbetrekking bij werkgever 1, zonder WW-uitkering te hebben ontvangen, werkzaamheden is gaan verrichten bij werkgever 2. Bij de vaststelling van het dagloon in de beslissing van 26 november 2013 is een berekeningsfout gemaakt. Het dagloon is gecorrigeerd en vastgesteld op € 104,29.
1.5.
In verband met het opnieuw eindigen van de werkzaamheden bij werkgever 2 per
24 maart 2014 heeft het Uwv appellant bij besluit van 26 maart 2014 met ingang van 24 maart 2014 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering, gebaseerd op een dagloon van € 78,10
.Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 maart 2014. Bij besluit van 3 april 2014 is het dagloon van appellant vastgesteld op € 104,84. Bij besluit van 9 april 2014 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv - onder verwijzing naar het besluit van
3 april 2014 - het bezwaar gegrond verklaard.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard en geoordeeld dat het Uwv het
WW-dagloon terecht heeft vastgesteld op € 104,29, onderscheidenlijk € 104,84.
3.1.
De in hoger beroep herhaalde en nader uitgewerkte beroepsgronden van appellant komen erop neer dat het Uwv de WW-uitkering op een hoger dagloon had moeten baseren.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In uitspraken van 30 maart 2016 (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2016:1009) is geoordeeld dat het Uwv voor werknemers die de overstap van werk naar werk zonder tussenliggende werkloosheid hebben gemaakt vóór 31 mei 2013 artikel 12 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen buiten toepassing had dienen te laten en moeten beoordelen of toepassing van artikel 17 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen tot een hoger dagloon leidt. Voor werknemers die na 30 mei 2013 de overstap van de ene naar de andere dienstbetrekking hebben gemaakt zonder tussenliggende werkloosheidsuitkering geldt dit niet, omdat zij op de hoogte hadden kunnen zijn van wijziging van de dagloonregels. Zij hadden vanaf die datum de mogelijke gevolgen van een dergelijke overstap kunnen overzien en hun beslissing daarop kunnen afstemmen. Daarnaast is geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een vermoeden van indirecte discriminatie. Verwezen wordt naar de in die uitspraak onder 4.1 tot en met 7.2 opgenomen overwegingen.
4.2.
Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding daar in deze zaak anders over te oordelen. Appellant is per 12 september 2013, onderscheidenlijk 9 januari 2014, dus na
30 mei 2013, zijn dienstbetrekking aangegaan bij werkgever 2 en voldeed niet aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 12 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, omdat hij na de beëindiging van zijn eerdere dienstbetrekking bij werkgever 1 geen recht had op uitbetaling van een WW-uitkering. Daarom heeft het Uwv het dagloon terecht gebaseerd op het loon dat appellant heeft genoten uit de dienstbetrekking met werkgever 2, waaruit zijn werkloosheid is ontstaan.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van
M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2016.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) M.D.F. de Moor

UM