ECLI:NL:CRVB:2016:1931
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bepaling van het WW-dagloon en de toepassing van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 1 januari 2012 in dienst was bij werkgever 1, heeft zijn dienstbetrekking per 1 juli 2014 beëindigd. Vervolgens heeft hij kortstondig gewerkt bij werkgever 2 en werkgever 3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant op basis van zijn werk bij werkgever 3 een WW-uitkering toegekend met een dagloon van € 73,22. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling van het dagloon, stellende dat dit te laag is en dat het Uwv de WW-uitkering op een hoger dagloon had moeten baseren.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en geoordeeld dat het Uwv het dagloon terecht heeft vastgesteld. In hoger beroep heeft appellant zijn gronden herhaald, maar de Raad oordeelt dat het Uwv de WW-uitkering correct heeft vastgesteld. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat voor werknemers die na 30 mei 2013 de overstap van de ene naar de andere dienstbetrekking hebben gemaakt zonder tussenliggende werkloosheid, de regels van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen van toepassing zijn. Appellant voldeed niet aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 12 van dit besluit, omdat hij na de beëindiging van zijn dienstbetrekking bij werkgever 1 geen recht had op een WW-uitkering. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.