ECLI:NL:CRVB:2016:1929
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake aanvraag individuele woonvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar aanvraag voor een individuele woonvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) werd afgewezen. Appellante, die sinds augustus 2014 in een seniorenwoning woont, had een tegemoetkoming aangevraagd vanwege de frequente uitval van de lift in haar vorige woning. De rechtbank oordeelde dat de lift niet zo vaak defect was dat appellante aantoonbare beperkingen ondervond bij het normaal gebruik van haar woning. In 2013 was de lift acht keer defect en in 2014 één keer, maar in de meeste gevallen werd de lift dezelfde dag gerepareerd.
Appellante stelde in hoger beroep dat zij wel degelijk beperkingen had ondervonden, omdat zij tijdens de uitval van de lift moest wachten op hulp om naar boven te komen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de uitval van de lift niet zodanig was dat appellante geen normaal gebruik kon maken van haar woning. De Raad erkende dat de situatie ongemakkelijk was, maar concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.