In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van en overgang naar een functie uit het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de beroepen van betrokkenen gegrond verklaard en de besluiten van de korpschef vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de bestreden besluiten bevoegd waren genomen en dat de transponeringstabel, die bij de Regeling overgang naar een LFNP-functie hoort, als een algemeen verbindend voorschrift kan worden beschouwd. De rechtbank vond dat de korpschef niet voldoende had gemotiveerd waarom de hardheidsclausule niet van toepassing was.
In hoger beroep heeft de Raad de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat de bestreden besluiten van de korpschef wel degelijk op een deugdelijke motivering berustten en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de korpschef de hardheidsclausule niet had toegepast. De Raad concludeerde dat de korpschef bij de besluitvorming de transponeringstabel als grondslag mocht gebruiken en dat er geen aanknopingspunten waren voor toepassing van de hardheidsclausule. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde de beroepen van betrokkenen tegen de bestreden besluiten ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van de transponeringstabel in de besluitvorming van de korpschef en bevestigt dat de korpschef niet verplicht is om de hardheidsclausule toe te passen, tenzij er specifieke redenen zijn die dit rechtvaardigen. De Raad heeft ook aangegeven dat de motivering van de korpschef voldoende was, ondanks dat deze niet volledig op de individuele situatie van betrokkenen was toegesneden. De uitspraak heeft implicaties voor de toepassing van de LFNP-regeling en de rechten van politieambtenaren bij functiewijzigingen.