ECLI:NL:CRVB:2016:188
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van ontheffing van arbeids- en re-integratieverplichtingen op basis van de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die sinds 29 september 2010 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft te maken met diverse medische klachten die zijn mogelijkheden om te werken beïnvloeden. Het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug had appellant eerder ontheffing verleend van bepaalde verplichtingen, maar heeft deze ontheffing niet definitief gemaakt en slechts voor een beperkte periode van twee jaar verleend.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het dagelijks bestuur ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat uit medisch advies niet bleek dat appellant volledig arbeidsongeschikt was. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat het dagelijks bestuur op basis van de medische informatie een definitieve ontheffing had moeten verlenen, of in ieder geval een ontheffing voor minimaal vijf jaar, gezien zijn persoonlijke omstandigheden en het belang van gezinshereniging.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen bevestigd dat de ontheffing voor de duur van twee jaar niet onredelijk is en dat het dagelijks bestuur niet verplicht was om een definitieve ontheffing te verlenen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd gesteld dat de appellant niet in het geheel geen arbeidsmogelijkheden heeft en dat de ontheffingsduur van twee jaar in lijn is met de doelstellingen van de WWB. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.