In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die als administratief medewerkster werkte, had zich ziek gemeld met ingang van 25 december 2008, terwijl zij toen nog een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante geen recht had op ziekengeld voor de periode van 25 december 2008 tot 1 oktober 2010, en had haar pas een ZW-uitkering toegekend voor de periode van 4 oktober 2010 tot 14 april 2011. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 22 april 2015 bleek dat het Uwv een onjuiste medische toetsingsmaatstaf had gehanteerd. De Raad heeft het bestreden besluit als onvoldoende voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd aangemerkt. De Raad heeft vastgesteld dat er voor de eerste periode geen medische gegevens waren die erop wezen dat appellante niet geschikt was voor haar werk. Voor de tweede periode heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellante na haar nekhernia-operatie op 11 maart 2011 weer in staat was om haar werkzaamheden te verrichten, ondanks enige beperkingen.
De Raad heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, maar het Uwv is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.232,- bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling door het Uwv en de noodzaak om besluiten goed te onderbouwen.