Uitspraak
OVERWEGINGEN
1.2. Bij ongedateerd besluit, dat op 27 maart 2014 aan appellant is uitgereikt, heeft de korpschef de voorwaarde voor het verrichten van de nevenwerkzaamheden aangescherpt, in die zin dat het appellant niet langer is toegestaan om zijn nevenwerkzaamheden te verrichten voor collega’s en/of diens partners uit het district [district] . De aanleiding hiervoor was dat de dienstverlening van appellant aan (directe) collega’s tot confrontatie met enkele (directe) collega’s op de werkvloer heeft geleid, waardoor de arbeidsrelatie tussen hem en enkele collega’s verstoord is geraakt dan wel verstoord dreigt te raken. Op basis hiervan heeft de korpschef vastgesteld dat sprake was van ongewenste vermenging tussen de nevenwerkzaamheden (persoonlijk belang) en het werk bij de politie (organisatiebelang), zodat ingrijpen noodzakelijk was.
.Appellant is derhalve niet in zijn procesbelang geschaad.
.De korpschef heeft terecht gesteld dat daardoor de goede vervulling van appellants functie en/of het goed functioneren van de dienst niet in redelijkheid was verzekerd. Anders dan appellant meent, kan niet van de korpschef verlangd worden dat hij de planning zodanig aanpast dat appellant geen dienst hoeft te draaien met collega’s met wie problemen zijn ontstaan door de uitoefening van zijn nevenwerkzaamheden.