ECLI:NL:CRVB:2016:1845
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- W.F. Claessens
- J.L. Boxum
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van onduidelijke financiële situatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Schiedam. Appellante ontving sinds 10 maart 2011 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een anonieme melding over haar vermeende werkzaamheden, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Dit leidde tot de intrekking van de bijstand van appellante en haar zoon IJC, die ook bijstand ontving. Het college heeft appellante verzocht om bewijs van haar financiële situatie, maar de overgelegde verklaringen werden als onvoldoende verifieerbaar beschouwd. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de besluiten van het college deels gegrond verklaard, maar de intrekking van de bijstand in stand gelaten. Appellante ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zij recht had op bijstand, en dat de verklaringen van haar zonen niet objectief en verifieerbaar waren. De Raad concludeerde dat het college terecht had gesteld dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld door de schending van de inlichtingenverplichting door appellante.