ECLI:NL:CRVB:2016:1843
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- W.F. Claessens
- J.L. Boxum
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op basis van onverklaarbare discrepantie tussen uitgaven en inkomsten uit autohandel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Het geschil betreft de intrekking van bijstand aan betrokkene door het college van burgemeester en wethouders van Roermond. Betrokkene ontving sinds 1980 bijstand, maar na signalen van het Inlichtingenbureau over voertuigbezit, heeft de sociale recherche onderzoek gedaan naar zijn financiële situatie. Uit dit onderzoek bleek dat betrokkene tussen 2002 en 2012 23 kentekens op zijn naam had staan, wat leidde tot de conclusie dat hij mogelijk andere inkomsten had naast zijn bijstandsuitkering. Appellant heeft de bijstand over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 juli 2012 ingetrokken, omdat het uitgavenpatroon van betrokkene niet in overeenstemming was met zijn bijstandsinkomen.
De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de bijstand slechts kon worden ingetrokken voor de maanden waarin daadwerkelijk transacties met voertuigen hadden plaatsgevonden. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte de primaire en subsidiaire gronden voor de intrekking had verwisseld. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht de intrekking van de bijstand heeft beoordeeld, maar dat zij ten onrechte ook over de maanden augustus tot en met december 2012 heeft geoordeeld. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank in dat opzicht vernietigd, maar de overige delen van de uitspraak bevestigd, omdat het hoger beroep van appellant niet slaagde.
De Raad concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling dat betrokkene geen recht op bijstand had, en dat de intrekking van de bijstand niet op de juiste wijze was gemotiveerd. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de financiële situatie van bijstandsontvangers, vooral in gevallen waar er sprake is van mogelijke andere inkomstenbronnen.