ECLI:NL:CRVB:2016:1840
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na plichtsverzuim
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellante, die eerder in dienst was bij de regiopolitie. Appellante was in het verleden al onderworpen aan disciplinaire maatregelen, waaronder voorwaardelijk ontslag wegens plichtsverzuim. Het Uwv had haar een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontzegd, omdat zij verwijtbaar werkloos was geworden. De Raad oordeelde dat er geen persoonlijke omstandigheden waren die de verwijtbaarheid van appellante konden verminderen. De korpschef had adequaat gereageerd op de gedragingen van appellante, die onder meer bestonden uit het onjuist registreren van haar diensturen. De Raad bevestigde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante in overwegende mate verantwoordelijk was voor haar werkloosheid en dat de WW-uitkering terecht was geweigerd. De uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland werd bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat appellante geen hoger beroep had ingesteld tegen eerdere uitspraken die haar plichtsverzuim bevestigden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.