ECLI:NL:CRVB:2016:1831

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2016
Publicatiedatum
19 mei 2016
Zaaknummer
15-1891 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing deelname aan vrijwillige collectieve verzekering door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, een voormalig notaris, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn deelname aan een vrijwillige collectieve verzekering door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB). De KNB had op 17 juli 2013 haar leden geïnformeerd dat de verplichte collectieve verzekering niet meer mogelijk was en bood de mogelijkheid om deel te nemen aan een vrijwillige verzekering. Appellant meldde zich op 28 september 2013 aan, maar ontving een afwijzing omdat hij niet aan de betalingsvoorwaarden voldeed. De KNB verklaarde het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk, wat door de rechtbank werd bevestigd. De Centrale Raad oordeelde dat de afwijzing van de KNB geen publiekrechtelijke handeling was en dat appellant niet als ambtenaar in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden beschouwd in deze context. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad concludeerde dat de KNB geen invloed had op de rechtspositie van appellant als ambtenaar, aangezien er geen ambtelijke rechtsverhouding bestond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter.

Uitspraak

15/1891 AW
Datum uitspraak: 19 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
18 november 2014, 14/1747 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het bestuur van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A. Jansen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens het bestuur heeft mr. J. Bootsma, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jansen. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Spanjaart en mr. Bootsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft tot aan zijn eervol ontslag met ingang van 31 december 2013 het ambt van notaris bekleed.
1.2.
De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) heeft haar leden op 17 juli 2013 meegedeeld dat de binnen het notariaat bestaande verplichte collectieve verzekering tegen onder meer beroepsaansprakelijkheid op grond van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0134) na 1 oktober 2013 niet meer mogelijk is. De KNB heeft de leden de mogelijkheid geboden om aansluitend deel te nemen aan een door de KNB af te sluiten vrijwillige collectieve verzekering tegen beroepsaansprakelijkheid (vrijwillige verzekering).
1.3.
Op 28 september 2013 heeft appellant aan het bestuur kenbaar gemaakt dat hij wil deelnemen aan de vrijwillige verzekering. Bij e-mail van 30 september 2013 is hem meegedeeld dat er nog een saldo van € 20.650,- openstaat dat nog dezelfde dag moet worden voldaan. Als betaling uitblijft, kan appellant vanaf 1 oktober 2013 niet via de vrijwillige verzekering worden verzekerd en zal hij op individuele basis een verzekering moeten afsluiten. Uit de bijlage van de e-mail blijkt dat het gaat om ledenbijdragen die over de periode van 2008 tot 1 oktober 2013 zijn opgelegd voor de verplichte collectieve beroepsaansprakelijkheidsverzekering van de KNB.
1.4.
Bij e-mail van 11 oktober 2013 (afwijzing) heeft het bestuur appellant ervan in kennis gesteld dat hij vanaf 1 oktober 2013 geen dekking geniet onder de vrijwillige verzekering, omdat niet aan alle voorwaarden voor deelname aan die verzekering is voldaan. Daaraan is toegevoegd dat een notaris die niet verzekerd is conform de eisen van de regelgeving volgens het bestuur ook geen notariële diensten kan verrichten en zijn praktijk daarom dient te staken totdat hij beschikt over een verzekering die voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt. Het bestuur zal bij de toezichthouder melden dat appellant mogelijk onvoldoende verzekerd is.
1.5.
Appellant heeft het bedrag van € 20.650,- eind 2013 onder protest alsnog voldaan. Hij was er niet in geslaagd een individuele verzekering af te sluiten en kon zonder betaling niet als waarnemer in zijn voormalige praktijk fungeren.
1.6.
Bij besluit van 17 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het bestuur, voor zover van belang, het bezwaar tegen de afwijzing niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat geen sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en evenmin van een handeling als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Zij stelde vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de weigering appellant toe te laten tot de vrijwillige verzekering geen publiekrechtelijke rechtshandeling is en daarmee geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Volgens de rechtbank is het geschil beperkt tot de vraag of appellant op grond van het bepaalde in artikel 8:2, eerste lid, aanhef en
onder a, van de Awb bestuursrechtelijke rechtsbescherming kan worden geboden tegen de afwijzing. Deze vraag heeft de rechtbank ontkennend beantwoord, kort gezegd omdat geen sprake is van een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet (AW) als zodanig.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1.
Op grond van artikel 60 van de Wet op het notarisambt (Wna) is de KNB een openbaar lichaam in de zin van artikel 134 van de Grondwet en zijn alle in Nederland gevestigde notarissen en werkzame toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen leden van de KNB. De KNB heeft op grond van artikel 61 van de Wna tot taak de bevordering van een goede beroepsuitoefening door de leden en van hun vakbekwaamheid.
3.2.
Zoals de rechtbank al heeft vastgesteld, is tussen partijen niet in geschil dat de afwijzing geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Ook naar het oordeel van de Raad is voor de beslissing van de KNB over het accepteren van deelname aan een vrijwillige verzekering geen publiekrechtelijke grondslag aan te wijzen.
3.3.
Op grond van artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb - voor zover hier van belang - wordt met een besluit gelijk gesteld een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de AW als zodanig belanghebbende is. Belanghebbende is op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Appellant was op 1 oktober 2013 aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn en dus een ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de AW.
3.4.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 oktober 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AE9117) moet het voor de aanwezigheid van een appellabele handeling als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb (voorheen artikel 8:1, tweede lid, van de Awb) gaan om een, de rechtspositie van de (gewezen) ambtenaar betreffende handeling waartegen onder de werking van de AW beroep bij de ambtenarenrechter openstond.
3.5.
Een beslissing van de KNB om appellant toe te laten tot de vrijwillige collectieve verzekering noch een beslissing om dat af te wijzen betreft de rechtspositie van appellant als ambtenaar als zodanig. Tussen appellant als notaris en de KNB bestaat namelijk geen ambtelijke rechtsverhouding, aangezien een notaris op grond van artikel 3 en 14 van de Wna bij koninklijk besluit wordt benoemd en ontslagen en de rol van de KNB is beperkt tot het doorgeleiden van het verzoek tot benoeming aan de minister van Veiligheid en Justitie en de mogelijkheid daarover advies uit te brengen aan deze minister. De KNB kan dus niet uit dien hoofde de rechtspositie van appellant als ambtenaar beïnvloeden. Voor zover appellant vreesde dat deze weigering hem het optreden als waarnemer in zijn voormalige praktijk onmogelijk maakte omdat hij niet adequaat was verzekerd, wijst de Raad erop dat die onmogelijkheid niet voortvloeit uit de afwijzing. Daarvoor had eerst een ander orgaan dan de KNB nog een beslissing moeten nemen.
3.6.
De conclusie is daarom dat de afwijzing van de deelname van appellant aan de vrijwillige collectieve verzekering ook niet kan worden aangemerkt als een handeling waarbij een ambtenaar als zodanig belanghebbende is zoals bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.
3.7.
Uit 3.4 tot en met 3.6 volgt dat het bestuur het bezwaar tegen de weigering terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hoger beroep slaagt dan ook niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en C.H. Bangma en M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2016.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) S.W. Munneke

HD