ECLI:NL:CRVB:2016:1802

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
15/3613 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten stoffering en gasfornuis door het college van burgemeester en wethouders van Schiedam

In deze zaak heeft appellante, na een verhuizing van de gemeente Roosendaal naar een andere gemeente, bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een gasfornuis en stoffering. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Schiedam afgewezen, omdat deze kosten volgens hen behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en in beginsel uit het inkomen of vermogen moeten worden betaald. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Rotterdam heeft de uitspraak van het college bevestigd, waarbij werd gesteld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die afwijking van de hoofdregel rechtvaardigden. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij onder het bestaansminimum leeft en dat er bijzondere omstandigheden zijn die haar noodzaak tot verhuizen onderbouwen, zoals medische en sociale redenen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de gronden van appellante in essentie een herhaling zijn van wat eerder is aangevoerd en dat er geen nieuwe feiten zijn die de eerdere beslissing ondermijnen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

15/3613 WWB
Datum uitspraak: 17 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
15 april 2015, 14/5651 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2016. Namens appellante is
mr. Gürses verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door T. Baltus.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is op 26 juli 2013 van de gemeente Roosendaal verhuisd naar de gemeente [naam gemeente] .
1.2.
Op 18 december 2013 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van een gasfornuis en stoffering. Bij besluit van 9 januari 2014 heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat deze kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en in beginsel moeten worden betaald uit het inkomen of vermogen en dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die afwijking van de hoofdregel rechtvaardigen.
1.3.
Bij besluit van 14 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 9 januari 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank (samengevat) overwogen dat niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft gevraagd worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de WWB dienen die kosten in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat het haar geheel aan reserveringscapaciteit heeft ontbroken. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit de gedingstukken blijkt dat appellante reeds in januari 2004 is gescheiden, zodat de kosten voor verhuizing al langere tijd voorzienbaar waren. Voorts heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft gevraagd niet voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden. Daarbij is van belang dat uit informatie van de huisarts blijkt dat weliswaar bij appellante in 2005 een angststoornis na scheiding/mishandeling is vastgesteld, maar dat de huisarts op 17 juni 2013 - naar aanleiding van de klacht van appellante dat zij druk voelt van haar ex-echtgenoot - vermeldt dat veel van de zorgen van appellante te herleiden zijn tot geldproblemen en dat bij haar geen sprake is van een depressie, maar eerder van frustratie. Gelet hierop heeft het college een dringende acute noodzaak tot verhuizen niet aannemelijk hoeven te achten.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft zij de gronden die zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd herhaald. Samengevat stelt appellante zich op het standpunt dat zij al jaren onder het bestaansminimum leeft en daardoor niet heeft kunnen reserveren voor de volledige kosten van de verhuizing. Appellante heeft verder betoogd dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden, omdat zij vanwege medische en sociale redenen genoodzaakt was te verhuizen naar Schiedam. Appellante heeft aangevoerd dat zij onder constante psychische druk van haar ex-echtgenoot en zijn familie depressief is geraakt en dat zij uit vrees voor een confrontatie met haar ex-echtgenoot is verhuisd. Appellante heeft er daarbij op gewezen dat uit een medische keuring die onlangs is verricht, blijkt dat zij als gevolg van psychische en lichamelijke klachten volledig arbeidsongeschikt is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, vormen in essentie een herhaling van wat zij reeds in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen reden aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Hij voegt daar nog aan toe dat ook uit de verder in hoger beroep overgelegde gegevens niet blijkt dat appellante volledig arbeidsongeschikt is en ook niet dat er in juli 2013 een dringende acute noodzaak tot verhuizing was, zodat niet kan worden geoordeeld dat de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft verzocht voorvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden.
4.2.
Uit 4.1 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en W.F. Claessens en
J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2016.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) J.L. Meijer
HD