ECLI:NL:CRVB:2016:1790

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
14/2336 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor arbeid in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P.D. Koren, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem met ingang van 12 juni 2013 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toekende, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de door appellant geconstateerde verschillen in belastbaarheid niet berustten op een onzorgvuldig onderzoek.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv de beperkingen van appellant in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) niet had onderschat. De verzekeringsarts had voldoende onderbouwd dat appellant in staat was om gemiddeld ongeveer 40 uur per week te werken, en de door appellant ingebrachte rapporten van de forensische kliniek Kairos en de verzekeringsarts R. Hollander konden niet tot een ander oordeel leiden. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen, en dat de voorbeeldfuncties die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.

De uitspraak bevestigde dat het hoger beroep niet slaagde en dat het verzoek tot schadevergoeding niet kon worden toegewezen. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 april 2016.

Uitspraak

14/2336 WIA
Datum uitspraak: 29 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
11 maart 2014, 13/5295, (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.D. Koren hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2015. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Koren. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Het Uwv heeft nog een reactie ingezonden.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 7 juni 2013 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 12 juni 2013 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 7 oktober 2013 (bestreden besluit), onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank komt daarbij tot het oordeel dat de door appellant geconstateerde (vermeende) verschillen in de belastbaarheid van appellant niet berusten op een onzorgvuldig onderzoek. De verzekeringsarts Van der Geest heeft het dossier bestudeerd, een anamnese afgenomen en lichamelijk en psychiatrisch onderzoek verricht. De rechtbank stelt daarbij naar aanleiding van het door appellant overgelegde rapport van de forensische kliniek Kairos van 28 januari 2013 vast dat dat rapport – voor zover al opgesteld door een medicus – slechts een behandelplan betreft. Appellant heeft onvoldoende gemotiveerd wat hij heeft beoogd met het overleggen van zijn patiëntendossier verkregen van zijn huisarts. De rechtbank stelt voorts vast dat de verzekeringsarts geen beperkingen heeft aangenomen wat betreft spreken, schrijven, lezen en werken met muis en toetsenbord in verband met de gestelde slechte beheersing van de Nederlandse taal. Nog los van het feit dat in de voorgehouden functies de beheersing van het Nederlands geen functie-eis is, blijkt uit het rapport van de arbeidsdeskundige dat appellant de Nederlandse taal beheerst. Appellant heeft niet medisch onderbouwd dat hij als gevolg van zijn medicijngebruik of op grond van andere beperkingen op het sociale en persoonlijke vlak beperkt is wat betreft gebruik van (openbaar) vervoer. Anders dan appellant stelt, heeft de verzekeringsarts wel een urenbeperking aangenomen, nu die arts in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van
10 april 2013 heeft opgenomen dat appellant ongeveer 40 uur per week kan werken. De arbeidsdeskundige heeft naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate onderbouwd waarom de functies gelet op de gegeven omschrijvingen en de daarin voorkomende belasting geschikt zijn voor appellant. Het is de rechtbank voorts niet gebleken dat het maatmanloon, de resterende verdiencapaciteit en het arbeidsongeschiktheidspercentage niet juist zijn vastgesteld. Nu appellant de rechtbank er niet van heeft kunnen overtuigen dat aan de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling gebreken kleven, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.
3. Appellant stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat hij op 12 juni 2013 meer arbeidsongeschikt was in de zin van de Wet WIA. Zijn klachten en beperkingen zijn door het Uwv onderschat. De gehoorklachten van appellant worden door het Uwv wel onderkend doch daarop wordt niet nader ingegaan. Ook de psychische klachten worden door het Uwv – gelet op bij het rapport van Kairos van 28 januari 2013 vastgestelde GAF-score van 31 – onderschat. Mede nu een GAF-score een handvat is om de ernst en het beloop van psychische ziekte vast te stellen had de verzekeringsarts op de discrepantie tussen haar oordeel en het oordeel van de behandelaar moeten reageren. Appellant is niet in staat de voorgehouden functies te vervullen en er dient een urenbeperking te worden aangenomen.
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1.
De rechtbank oordeelt terecht dat onvoldoende is onderbouwd dat het Uwv met de FML de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid heeft onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt na bestudering van het dossier, kennisname van de informatie van de curatieve sector en aanwezigheid bij de hoorzitting tot de conclusie dat er geen aanleiding bestaat de FML te herzien. Daarbij wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 1 oktober 2013 er terecht op dat wat betreft de gehoorklachten in de FML op dat vlak beperkingen zijn opgenomen bij de rubrieken “2 Sociaal functioneren” en “3 Aanpassing aan fysieke omgevingseisen”. In zijn rapport van 5 augustus 2014 gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep expliciet in op het genoemde rapport (behandelplan) van Kairos van 28 januari 2013. Nog los van het feit dat de vastgestelde GAF-score van 31 in bedoeld rapport op geen enkele wijze wordt onderbouwd zijn de psychische aspecten door de verzekeringsarts onderkend en heeft hij in de FML dientengevolge bij de rubrieken “1. Persoonlijk functioneren” en “2. Sociaal functioneren” bij meer dan een beoordelingspunt beperkingen opgenomen. Daarnaast volgt uit vaste rechtspraak van de Raad dat een
GAF-score niet primair is bedoeld om arbeidsongeschiktheid te beoordelen, zodat daaraan geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend (ECLI:NL:CRVB:2015:115). De rechtbank overweegt over de urenbeperking terecht dat de verzekeringsarts bij rubriek “6 Werktijden” van de FML wel degelijk een urenbeperking heeft aangenomen. Die arts heeft daarin vermeld dat appellant qua uren per dag enigszins beperkt is (kan gemiddeld ongeveer 8 uur per dag werken) en qua uren per week eveneens enigszins beperkingen heeft (kan gemiddeld ongeveer 40 uur per week werken). Indien er geen beperking zou zijn opgenomen, zou er hebben gestaan: kan ten minste 40 uren per week werken. In hetgeen appellant op het medische vlak in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank met recht geen aanwijzingen voor de juistheid van het standpunt dat het Uwv verdergaande beperkingen had moeten aannemen dan vermeld in de FML. De rechtbank heeft terecht geen reden gezien een deskundige te benoemen.
5.3.
Ook de in hoger beroep overgelegde rapporten van de verzekeringsarts R. Hollander kunnen niet tot een ander oordeel leiden. In zijn rapport van 13 april 2015, aangevuld bij rapporten van 12 oktober en 23 oktober 2015, motiveert de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend waarom hij van mening is dat de verzekeringsgeneeskundige conclusies met betrekking tot de belastbaarheid van appellant geen wijziging behoeven. Blijkens de gedingstukken van verzekeringsgeneeskundige aard zijn alle door Hollander genoemde diagnoses en klachten ook door de verzekeringsartsen van het Uwv onderkend. Anders dan Hollander hebben de verzekeringsartsen appellant rond de datum in geding onderzocht. Zij hadden derhalve een beter beeld van de gezondheidssituatie van appellant rond die datum. Mede gelet hierop geeft ook het rapport van Hollander de Raad geen reden te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv dat met de FML in voldoende mate tegemoet is gekomen aan de bij appellant bestaande beperkingen voor het verrichten van arbeid. Dat bij appellant op de datum in geding sprake was van een depressie, is niet onderbouwd. Ook in hoger beroep bestaat er gelet op het voorgaande geen aanleiding een deskundige in te schakelen.
5.4.
Uitgaande van de juistheid van de opgestelde FML wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat de voorbeeldfuncties die blijkens de rapporten van de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundigen van het Uwv hebben ook op toereikende wijze gemotiveerd waarom de bij de functies voorkomende signaleringen aan die geschiktheid niet in de weg staan. Desgevraagd heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij rapport van 10 december 2015 – in overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep – nog inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom ook de functies van perronmedewerker (SBC-code 111220) en die van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) geschikt zijn voor appellant.
5.5
Uit hetgeen onder 5.1 tot en met 5.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, kan het verzoek tot veroordeling tot vergoeding van de schade niet worden toegewezen.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) N. van Rooijen

AP