ECLI:NL:CRVB:2016:1790
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor arbeid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P.D. Koren, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem met ingang van 12 juni 2013 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toekende, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de door appellant geconstateerde verschillen in belastbaarheid niet berustten op een onzorgvuldig onderzoek.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv de beperkingen van appellant in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) niet had onderschat. De verzekeringsarts had voldoende onderbouwd dat appellant in staat was om gemiddeld ongeveer 40 uur per week te werken, en de door appellant ingebrachte rapporten van de forensische kliniek Kairos en de verzekeringsarts R. Hollander konden niet tot een ander oordeel leiden. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen, en dat de voorbeeldfuncties die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.
De uitspraak bevestigde dat het hoger beroep niet slaagde en dat het verzoek tot schadevergoeding niet kon worden toegewezen. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 april 2016.