ECLI:NL:CRVB:2015:115
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over haar recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante had eerder bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, dat stelde dat zij met ingang van 2 november 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dat zij daarom geen recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank Overijssel had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 21 november 2014 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar gronden van beroep toegelicht, waarbij zij vooral de medische en arbeidskundige aspecten van het besluit aanhaalde. Appellante betoogde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar psychische en lichamelijke toestand, en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de bevindingen van haar behandelaars niet correct had meegenomen in zijn beoordeling. De Raad heeft echter geconcludeerd dat de rechtbank de juiste beslissing had genomen en dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
De Raad heeft de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep als voldoende onderbouwd beschouwd en heeft vastgesteld dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat is om niet te zwaar belastend werk te verrichten. De Raad heeft ook opgemerkt dat de GAF-score, die door de psycholoog was vastgesteld, niet de waarde heeft die appellante eraan hechtte, en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze score niet als leidend had moeten beschouwen voor de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellante afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.