ECLI:NL:CRVB:2016:1782

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
15-41 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van inkomsten uit zelfstandig ondernemerschap met WW-uitkering en terugvordering onverschuldigd betaalde voorschotten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die zijn WW-uitkering ontving, had toestemming gekregen om als zelfstandige te starten. Het Uwv verrekende echter 70% van zijn inkomsten uit deze zelfstandige werkzaamheden met zijn WW-uitkering. De appellant was het niet eens met de terugvordering van onverschuldigd betaalde voorschotten door het Uwv, die in totaal € 16.010,18 bedroegen. Hij stelde dat de informatie die hij had ontvangen over de verrekening onduidelijk was en dat hij niet had kunnen weten dat ook inkomsten buiten de startperiode in aanmerking genomen zouden worden.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling als inkomen had aangemerkt en dat de terugvordering van de WW-uitkering gerechtvaardigd was. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt, maar de Raad oordeelde dat het aan de appellant was om zich te informeren over de regelgeving en de gevolgen van zijn aanvraag. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De Raad benadrukte dat de terugvordering niet als een bestraffende maatregel werd gezien, maar als een herstel naar een rechtmatige toestand. Het verzoek om vergoeding van wettelijke rente werd afgewezen en de proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

15/41 WW
Datum uitspraak: 18 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
3 december 2014, 14/1578 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. van Sark hoger beroep ingesteld en om schadevergoeding verzocht.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Sark. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is door zijn werkgever ontslag aangezegd per 1 april 2010. Op 16 maart 2010 heeft appellant aan een werkcoach van het Uwv gemeld dat hij als zelfstandige wil beginnen. In verband daarmee is appellant op 29 maart 2010 toestemming verleend voor onderzoek naar het starten van een eigen bedrijf en voor een zogenoemde startperiode waarin werkzaamheden als zelfstandige kunnen worden verricht van 12 april 2010 tot en met 10 oktober 2010. Vervolgens heeft het Uwv appellant bij besluit van 12 april 2010 met ingang van 1 april 2010 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Over de situatie tijdens en na de startperiode is appellant in het besluit over de startperiode het volgende meegedeeld:
“Op uw uitkering moeten we 70% van uw inkomsten als zelfstandige in mindering brengen. Omdat de hoogte van uw inkomsten als zelfstandige pas ná de startperiode bekend zal zijn, betalen we over de startperiode uw uitkering als voorschot. Na de startperiode zullen we u nader informeren over de verrekening van uw inkomsten.
Het voorschot dat u gedurende de startperiode ontvangt is in beginsel hetzelfde bedrag dat u ook vóór de startperiode ontving. Als uw bedrijf al meteen behoorlijke inkomsten oplevert, kunt u in samenspraak met uw werkcoach de hoogte van het voorschot laten aanpassen of het voorschot laten beëindigen. Daarmee bereikt u dat later een kleiner bedrag zal worden verrekend.”
1.2.
Bij besluit van 15 november 2010 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant ingetrokken met ingang van 11 oktober 2010. Over de inkomstenverrekening is appellant het volgende meegedeeld:
“Op uw WW-uitkering van 12 april 2010 tot 10 oktober 2010 moet 70% van uw inkomsten uit uw zelfstandig ondernemerschap in mindering worden gebracht. Voor het vaststellen van deze inkomsten moeten wij uitgaan van uw inkomsten van deze werkzaamheden over de kalenderjaren 2010 en 2011. Wij nemen nog contact met u op.”
1.3.
Bij besluit van 21 maart 2014 heeft het Uwv de betaalde voorschotten tot een bedrag van € 16.010,18 van appellant teruggevorderd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Bij besluit van 28 april 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is er geen mogelijkheid om het te verrekenen inkomen anders te berekenen. Het had op de weg van appellant gelegen zich te informeren over de wijze van verrekening. Dat de toestemming voor de startperiode is verleend voorafgaand aan de ingang van het recht op de uitkering, maakt niet dat de toestemming niet verleend had kunnen worden of dat het Uwv van de terugvordering zou moeten afzien.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het Uwv terecht de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling aangemerkt als inkomen uit of in verband met werkzaamheden als zelfstandige, en terecht de inkomsten over de jaren 2010 en 2011 in aanmerking genomen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv gehouden was de onverschuldigd betaalde WW-uitkering van appellant terug te vorderen en het standpunt van het Uwv onderschreven dat het op de weg van appellant had gelegen om bij het Uwv om nadere informatie te vragen over de van belang zijnde regelgeving en de berekeningswijze.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zich gekeerd tegen het in aanmerking nemen van inkomen over een langere periode dan de startperiode, en tegen het bij de bepaling van de hoogte van zijn inkomen rekening houden met de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Gelet op de in het besluit over de startperiode verstrekte informatie (zie 1.1) mocht appellant ervan uitgaan dat slechts inkomen in de startperiode in de verrekening zou worden betrokken. Het gaat te ver om van appellant te vergen om informatie te zoeken over de berekeningswijze. De werkcoach kon daarover geen uitsluitsel geven. Volgens appellant is onbevoegd toestemming verleend voor de startperiode en is er geen mogelijkheid om WW-uitkering van hem terug te vorderen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de onderdelen 6, 8 en 10 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De gronden waarop de rechtbank tot ongegrondverklaring van het beroep is gekomen, worden onderschreven. Naar aanleiding van wat in hoger beroep is aangevoerd wordt hieraan nog het volgende toegevoegd.
4.3.
In een situatie als de onderhavige, waarin een betrokkene een aanvraag doet om in aanmerking te komen voor een WW-uitkering en voor een regeling voor het verrekenen van inkomsten als zelfstandige in plaats van aftrek van gewerkte uren, is het in de eerste plaats aan betrokkene om zich op de hoogte stellen van de inhoud en de gevolgen van de regelingen waarop hij een beroep wil doen. Noch uit het verslag van de werkcoach van 16 maart 2010, noch uit andere gedingstukken is gebleken dat appellant over de wijze van verrekening mondeling of schriftelijk informatie heeft gevraagd aan het Uwv dan wel onjuiste informatie heeft gekregen. Evenmin is gebleken dat appellant destijds de folder “Kan ik met een uitkering voor mezelf beginnen” van UWV-WERKbedrijf van oktober 2009 of websites als uwv.nl of overheid.nl heeft geraadpleegd. Appellant mocht er op grond van de in de besluiten van 29 maart 2010 en 15 november 2010 door het Uwv verstrekte informatie (zie 1.1 en 1.2) niet van uitgaan dat de verrekening van zijn inkomsten beperkt zou blijven tot inkomsten alleen in de startperiode en dat de fiscale ondernemersaftrek en de MKB-vrijstelling niet in de verrekening zouden worden betrokken.
4.4.
De omstandigheid dat in dit geval enkele dagen voor de ingangsdatum van het recht op WW-uitkering toestemming voor de startperiode is verleend betekent niet dat het Uwv van terugvordering van wat onverschuldigd is betaald, had moeten afzien. De rechtbank heeft terecht overwogen dat terugvordering van wat onverschuldigd is betaald in artikel 36 van de WW dwingend is voorgeschreven en dat van dringende redenen in de zin van het vierde lid van dat artikel hier geen sprake is. Voor een indringender evenredigheidstoets, zoals in de door appellant genoemde uitspraak van 24 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3754, is hier geen plaats. Met het bestreden besluit wordt geen bestraffende sanctie beoogd. De terugvordering van onverschuldigd betaalde voorschotten is alleen gericht op herstel naar een rechtmatige toestand.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak daarom moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst dient het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente te worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en C.C.W. Lange en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) J.C. Borman

TM