ECLI:NL:CRVB:2016:174
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de brutering van een vordering in het kader van de Wet investeren in jongeren
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarbij de Centrale Raad van Beroep zich buigt over de brutering van een vordering die is ontstaan in het kader van de Wet investeren in jongeren (WIJ). De appellant, die in detentie verbleef in Duitsland, had zijn inkomensvoorziening op grond van de WIJ ingetrokken gekregen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De appellant stelde dat hij niet in staat was om de vordering tijdig te melden vanwege zijn detentie en de problemen die hij ondervond. De Raad oordeelt dat de appellant niet voldoende heeft aangetoond dat hij niet in staat was om zijn detentie eerder aan het college te melden. De Raad bevestigt dat het college bevoegd was om de vordering te bruteren, omdat niet aan de voorwaarden was voldaan die in de rechtspraak zijn gesteld voor het afzien van brutering. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.