1.3.Nadat de korpschef het voornemen daartoe bekend had gemaakt en appellante haar zienswijze naar voren had gebracht, heeft de korpschef bij besluit van 22 januari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 juni 2014 (bestreden besluit), appellante wegens plichtsverzuim de disciplinaire maatregel van ontslag opgelegd. De volgende gedragingen zijn aangemerkt als plichtsverzuim en aan het ontslag ten grondslag gelegd:
het onder zich houden van geldbedragen waarvan appellante wist of had moeten weten dat deze wellicht niet op legale wijze zijn verkregen en naar de herkomst waarvan zij geen onderzoek heeft gedaan. Hiermee heeft appellante gedrag vertoond dat in het Wetboek van Strafrecht kan worden gekwalificeerd als witwassen (artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht), althans gedrag dat hier dicht tegenaan ligt;
het privé omgang hebben met (een) perso(o)nen waarvan appellante wist of had moeten weten dat die zich bezighoud(t)(en) dan wel hield(en) met criminele activiteiten;
het ondanks een uitdrukkelijke waarschuwing van haar leidinggevende werkzaamheden verrichten voor een café waarvan ambtshalve bekend is dat personen uit het criminele milieu dit café bezoeken, geld uit de kassa halen van dit café en de omzetbonnen van dit café in haar woning bewaren;
het afleggen van leugenachtige verklaringen ten opzichte van haar leidinggevende met betrekking tot haar ziekmelding;
het uitlenen van haar auto aan een persoon terwijl zij wist dat deze persoon niet beschikt over een geldig rijbewijs;
het verlenen van medewerking aan het feit dat met gebruikmaking van het rijbewijs van een derde persoon een voertuig werd overgeschreven, terwijl het haar bekend is dat de koper niet over een geldig rijbewijs beschikt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen (waar voor eiseres moet worden gelezen appellante en voor verweerder de korpschef):
“4.2. Niet is in geschil dat eiseres een liefdesrelatie had met de (feitelijk) eigenaar van het hiervoor onder 3 bedoelde café, dat deze persoon criminele antecedenten heeft en onder meer in verband wordt gebracht met drugshandel, alsmede dat eiseres voor hem grote geldbedragen in bewaring heeft gehouden. Evenmin is in geschil dat personen uit het criminele milieu dit café bezoeken, dat eiseres door haar leidinggevende nadrukkelijk is gewaarschuwd de nodige distantie te betrachten ten aanzien van het café en dat eiseres nadien het café is blijven bezoeken en handdoeken van het café heeft gewassen en gedroogd. Gezien deze feiten en de overige beschikbare, niet weersproken gegevens, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht de overtuiging verkregen dat eiseres de hiervoor onder 1 tot en met 3 vermelde gedragingen heeft begaan. De beroepsgronden van eiseres leiden niet tot een ander oordeel. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.