ECLI:NL:CRVB:2016:1723
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en betrokkenheid bij oorlogsgeweld
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1942, een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag werd afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat niet voldoende was aangetoond dat appellant daadwerkelijk was getroffen door oorlogsgeweld. Appellant heeft in beroep aangevoerd dat zijn ouders tijdens de oorlog zijn opgepakt en dat hij zelf in Duitsland is geboren, waar hij ziek is geweest en ondervoed raakte. Hij stelde ook dat hij mogelijk door oorlogsgeweld een gehoorprobleem heeft opgelopen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de betrokkenheid van appellant bij oorlogsgeweld niet voldoende kon worden aangetoond. De Raad benadrukte dat de verklaring van appellant niet voldoende was zonder aanvullende objectieve gegevens. Er was geen bewijs van de verblijfplaats van appellant tijdens de oorlogsjaren en geen getuigen die zijn verhaal konden bevestigen. De Raad concludeerde dat de omstandigheden die appellant beschreef, zoals ondervoeding, algemene oorlogsomstandigheden waren en niet specifiek genoeg om zijn aanvraag te ondersteunen.
Uiteindelijk heeft de Raad het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij het bestreden besluit in stand werd gehouden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 mei 2016.