ECLI:NL:CRVB:2016:1719
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstand op basis van voorliggende voorziening en terugbetalingsverplichting
In deze zaak heeft appellante op 17 juni 2014 een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB) voor de kosten van levensonderhoud. Deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat appellante gedurende de periode van januari 2014 tot en met augustus 2014 een basistoelage op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) had ontvangen. Het college beschouwde deze basistoelage als een passende en toereikende voorliggende voorziening, zoals bedoeld in artikel 15 van de WWB.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de basistoelage niet toereikend was en dat zij recht had op aanvullende bijstand, vooral omdat zij haar studie in december 2013 had beëindigd en sindsdien hogere kosten had dan een studente van het voortgezet onderwijs. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de aanvraag van appellante betrekking had op de kosten van levensonderhoud.
De Raad concludeert dat de basistoelage op grond van de Wtos voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan moet worden beschouwd als een toereikende en passende voorliggende voorziening. De omstandigheid dat appellante achteraf geen recht had op de basistoelage doet hier niet aan af, aangezien zij deze gedurende de relevante periode wel heeft ontvangen. De Raad bevestigt daarom de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.