ECLI:NL:CRVB:2016:1690

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
15/1161 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake arbeidsongeschiktheid en zorgverzekering

In deze zaak heeft verzoeker, woonachtig in Turkije, een verzoek om herziening ingediend tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2014. Deze eerdere uitspraak betrof een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam over de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de herziene definitieve jaarafrekening van de buitenlandbijdrage over 2007. Verzoeker stelt dat zijn gezondheidstoestand niet in ogenschouw is genomen en dat hij ten onrechte voor meer dan 80% arbeidsgeschikt is geacht. Hij vraagt om compensatie voor inhoudingen op zijn inkomsten en schadevergoeding.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 mei 2016 uitspraak gedaan op het verzoek om herziening. De Raad overweegt dat het verzoek om herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak of om de juistheid van de eerdere uitspraak te betwisten. De Raad concludeert dat de aangevoerde argumenten van verzoeker geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven tot herziening volgens artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad wijst het verzoek om herziening en het verzoek om schadevergoeding af, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van griffier I.G.A.H. Toma, en is openbaar uitgesproken op 4 mei 2016.

Uitspraak

15/1161 ZVW
Datum uitspraak: 4 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 10 december 2014, 14/2768 ZVW
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (Turkije) (verzoeker)
Zorginstituut Nederland (Zorginstituut)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 10 december 2014.
Het Zorginstituut heeft een reactie op dit verzoek om herziening ingezonden.
Verzoeker heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2016. Verzoeker is niet verschenen. Het Zorginstituut heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een onherroepelijk geworden uitspraak op verzoek van een partij worden herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Bij zijn uitspraak van 10 december 2014 heeft de Raad geoordeeld dat het tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 april 2014 (13/4116) ingestelde hoger beroep geen doel treft en de Raad heeft die uitspraak bevestigd. De Raad heeft in deze uitspraak geoordeeld dat verzoeker in hoger beroep geen gronden heeft aangevoerd die zien op het in de uitspraak gegeven oordeel van de rechtbank met betrekking tot de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de herziene definitieve jaarafrekening van de buitenlandbijdrage over 2007.
3. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om herziening onder meer ten grondslag gelegd dat hij een slechte gezondheid heeft, dat zijn medische verklaringen niet in ogenschouw zijn genomen, dat hij ten onrechte voor meer dan 80% arbeidsgeschikt is geacht en dat hij compensatie wenst van de inhoudingen op zijn inkomsten. Verder heeft hij naar voren gebracht dat, zo er al sprake is van onbetaalde verzekeringspremies, dat een verantwoordelijkheid is van de Nederlandse overheid. Ten slotte heeft hij verzocht om schadevergoeding.
4.1.
Het is vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van de Raad van
5 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:319) dat het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
4.2.
Wat verzoeker heeft aangevoerd zijn geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 8:119 van de Awb met betrekking tot de ontvankelijkheid van het bezwaar. De discussie daarover is met de uitspraak van 10 december 2014 van de Raad afgesloten. Dat verzoeker (opnieuw) wil procederen over de mate van zijn arbeidsongeschiktheid, wat daarvan ook zij, is geen grond voor herziening van die uitspraak van 10 december 2014. Ter voorlichting aan verzoeker wijst de Raad erop dat de mate van arbeidsongeschiktheid geen onderwerp van de onder 2 genoemde uitspraken was.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen. Evenmin is er een grond om een vergoeding van schade toe te kennen, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • wijst het verzoek om herziening af;
  • wijst het verzoek tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) I.G.A.H. Toma

AP