ECLI:NL:CRVB:2016:1685

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
14/2717 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde Ziektewet-uitkering en de beoordeling van dringende redenen

In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd betaalde Ziektewet (ZW) uitkering aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had zich op 25 februari 2013 ziek gemeld, terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Het Uwv kende hem een voorschot op de ZW-uitkering toe, maar concludeerde later dat appellant geen recht had op deze uitkering en vorderde het betaalde voorschot van € 5.881,15 terug. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant tegen deze terugvordering ongegrond, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de rechtbank de beroepsgronden van appellant afdoende heeft besproken en overtuigend heeft gemotiveerd waarom deze niet slagen. Appellant voerde aan dat de terugvordering onaanvaardbare financiële en sociale consequenties voor hem heeft, en dat het Uwv het restitutierisico heeft veroorzaakt door niet voortvarend te handelen. De Raad oordeelt echter dat er geen dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien, en dat de psychische klachten van appellant niet zijn verergerd door de terugvordering. De Raad bevestigt dat het Uwv terecht heeft besloten tot terugvordering over te gaan en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

14/2717 ZW
Datum uitspraak: 26 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 april 2014, 13/5156 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Ergec, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 14/2717 ZW, 14/2718 ZW en 15/2651 ZW heeft gevoegd plaatsgehad op 16 maart 2016, waar appellant is verschenen, bijgestaan door
mr. Ergec. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos. In de zaken 14/2718 ZW en 15/2651 ZW is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 25 februari 2013, vanuit een situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontving, met terugwerkende kracht, per 24 augustus 2012, ziek gemeld. Bij besluit van 25 maart 2013 heeft het Uwv appellant met ingang van
21 januari 2013 een voorschot op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Daarin wordt appellant erop gewezen dat het voorschot moet worden terugbetaald als appellant geen recht heeft op een ZW-uitkering.
1.2.
Bij besluit van 17 mei 2013 heeft het Uwv bepaald dat appellant met ingang van
24 augustus 2012 geen recht heeft op een ZW-uitkering omdat hij met ingang van die datum geschikt wordt geacht tot het verrichten van zijn eigen werk.
1.3.
Bij besluit van 31 mei 2013 heeft het Uwv een bedrag van € 5.881,15 als onverschuldigd, op voorschot, betaalde ZW-uitkering over de periode van 21 januari 2013 tot en met
19 mei 2013 van appellant teruggevorderd.
1.4.
Het Uwv heeft het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij besluit van
6 augustus 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv over de periode van 21 januari 2013 tot en met 19 mei 2013 onverschuldigd voorschotten op het ziekengeld heeft betaald en dat het Uwv op grond van artikel 33 van de ZW was gehouden de voorschotten terug te vorderen. De rechtbank wijst daarbij erop dat volgens vaste rechtspraak dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien slechts gelegen kunnen zijn in de onaanvaardbaarheid van de financiële of sociale consequenties die een terugvordering voor betrokkene heeft. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. De rechtbank is niet gebleken dat in het geval van appellant de terugvordering dergelijke onaanvaardbare consequenties heeft. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het Uwv bij besluit van 26 juli 2013 de invordering op nihil heeft gesteld wegens het ontbreken van terugbetalingsmogelijkheden. Hetgeen appellant heeft aangevoerd omtrent de besluitvorming door het Uwv levert volgens de rechtbank geen dringende reden in de zin van artikel 33 van de ZW op. Deze besluitvorming kan volgens de rechtbank niet worden aangemerkt als een gevolg van de terugvordering.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat het Uwv zelf het restitutierisico heeft veroorzaakt door niet voortvarend te handelen. Dit had voor het Uwv aanleiding moeten zijn om van de terugvordering van de ZW-voorschotten af te zien. Voorts heeft appellant gesteld dat de terugvordering voor hem onaanvaardbare financiële en sociale consequenties heeft. Daartoe heeft appellant verwezen naar de brief van
1 april 2014 van de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige W. Segeren (SPV’er) waaruit volgens appellant blijkt dat de terugvordering zijn psychische klachten heeft verergerd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen en de uitleg die de Raad daaraan in zijn rechtspraak heeft gegeven wordt verwezen naar onderdeel 3 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Met de uitspraak van de Raad van heden in de zaak 14/2718 ZW staat in rechte vast dat het Uwv aan appellant over de periode 21 januari 2013 tot en met 19 mei 2013 onverschuldigd ZW-uitkering heeft betaald. De hoogte van het door het Uwv teruggevorderde bedrag van € 5.881,15 aan ZW-uitkering is niet in geschil.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden tegen de terugvordering aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd, als samengevat onder 2, worden geheel onderschreven.
4.4.
Over de door appellant in hoger beroep aangevoerde psychische klachten wordt nog het volgende toegevoegd. Anders dan appellant ter zitting heeft aangevoerd is niet gebleken dat zijn psychische klachten door de terugvordering zijn toegenomen. Het door appellant in hoger beroep overgelegde rapport van de SPV’er Segeren geeft geen aanknopingspunten om een dringende reden aan te nemen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van de terugvordering moet worden afgezien. Dat appellant in het verleden gedachten aan suïcide had en daar, naar eigen zeggen, nog steeds last van heeft is hiervoor onvoldoende. Hieruit volgt dat het Uwv terecht heeft besloten om tot terugvordering over te gaan.
4.5.
Hetgeen hiervoor onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en F.M.S. Requisizione en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2016.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) L.L. van den IJssel
JvC