ECLI:NL:CRVB:2016:164
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- J.F. Bandringa
- W.F. Claessens
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van bijzondere bijstand voor eigen bijdragen rechtsbijstand zonder terugwerkende kracht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor eigen bijdragen rechtsbijstand. Appellant ontving algemene bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had op 13 december 2013 bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten die hij had gemaakt voor rechtsbijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellant niet tijdig had aangevraagd en er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden.
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het college op de hoogte was van zijn recht op bijzondere bijstand en hem had moeten wijzen op de mogelijkheid om deze aan te vragen. Hij heeft ook gewezen op zijn medische problemen en financiële noodsituatie. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door zijn omstandigheden niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen.
De Raad heeft bevestigd dat volgens de WWB in beginsel geen recht op bijstand bestaat voor kosten die zijn opgekomen voor de datum van de aanvraag. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet binnen de vereiste termijn van veertien dagen bijzondere bijstand heeft aangevraagd en dat het college zijn beleid consistent heeft toegepast. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het verzoek van appellant om schadevergoeding is afgewezen. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.