ECLI:NL:CRVB:2016:164

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2016
Publicatiedatum
18 januari 2016
Zaaknummer
15/2421 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijzondere bijstand voor eigen bijdragen rechtsbijstand zonder terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor eigen bijdragen rechtsbijstand. Appellant ontving algemene bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had op 13 december 2013 bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten die hij had gemaakt voor rechtsbijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellant niet tijdig had aangevraagd en er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden.

De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het college op de hoogte was van zijn recht op bijzondere bijstand en hem had moeten wijzen op de mogelijkheid om deze aan te vragen. Hij heeft ook gewezen op zijn medische problemen en financiële noodsituatie. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door zijn omstandigheden niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen.

De Raad heeft bevestigd dat volgens de WWB in beginsel geen recht op bijstand bestaat voor kosten die zijn opgekomen voor de datum van de aanvraag. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet binnen de vereiste termijn van veertien dagen bijzondere bijstand heeft aangevraagd en dat het college zijn beleid consistent heeft toegepast. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het verzoek van appellant om schadevergoeding is afgewezen. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/2421 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
27 februari 2015, 14/2297 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Ergec, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2015, gevoegd met de zaken 14/6971 WWB en 15/2448 WWB. Appellant, daartoe ambtshalve opgeroepen, is verschenen, bijgestaan door mr. Ergec. Het college, daartoe eveneens ambtshalve opgeroepen, heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J. de Wit. In de zaken 14/6971 WWB en 15/2448 WWB wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving ten tijde hier van belang algemene bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Op 13 december 2013 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de eigen bijdragen rechtsbijstand die aan hem zijn opgelegd. Bij die aanvraag heeft appellant gevoegd een nota van zijn advocaat van 3 juli 2013 ten bedrage van € 64,50, twee nota’s van 24 september 2013 van elk € 129,- en een nota van 19 november 2013 ten bedrage van € 141,-. Bij besluit van 19 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 maart 2014 (bestreden besluit), heeft het college op deze aanvraag afwijzend beslist. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat in de omstandigheden van appellant geen sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat een uitzondering moet worden gemaakt op de hoofdregel dat bijstand niet met terugwerkende kracht wordt toegekend. Evenmin is voldaan aan de voorwaarde van het eigen beleid dat de aanvraag moet worden ingediend binnen veertien dagen na de facturatie van de eigen bijdrage door de advocaat.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat in zijn situatie sprake is van bijzondere omstandigheden omdat het college ervan op de hoogte was dat hij recht had op bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand en hem dan ook had moeten wijzen op de mogelijkheid voor deze kosten bijzondere bijstand aan te vragen. De kosten waren immers gemaakt in verband met procedures van appellant tegen het college. Appellant heeft tevens gewezen op zijn medische problematiek en zijn financiële noodsituatie onder meer door de terugvordering van bijstand over bijna anderhalf jaar. Voorts heeft appellant aangevoerd dat uit artikel 8, derde lid, van de Beleidsregels bijzondere bijstand 2013 van de gemeente Vlaardingen (Beleidsregels) volgt dat de aanvraag moet worden ingediend binnen veertien dagen nadat de kosten zijn gemaakt. Volgens appellant zijn de kosten van rechtsbijstand eerst daadwerkelijk gemaakt als deze kosten door hem zijn voldaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6875) vloeit uit artikel 43, eerste lid, van de WWB voort dat in beginsel geen recht op bijstand bestaat voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de gestelde medische en financiële omstandigheden niet in staat was om de aanvraag tijdig in te dienen. De omstandigheid dat appellant in procedures tegen het college inzake de WWB werd bijgestaan door een advocaat, zodat het college had kunnen bevroeden dat appellant kosten maakte waarvoor bijzondere bijstand kan worden verleend en hem daarop niet specifiek heeft gewezen, kan evenmin als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Het ligt op de weg van de betrokkene om tijdig een aanvraag in te dienen en zich te (laten) informeren over de mogelijkheid om bijzondere bijstand te verkrijgen als hij geconfronteerd wordt met niet alledaagse kosten van het bestaan. Daarbij wordt aangetekend dat appellant werd bijgestaan door een advocaat, die hem had kunnen wijzen op de mogelijkheid om voor deze kosten bijzondere bijstand aan te vragen.
4.3.
Artikel 8 van de Beleidsregels luidt als volgt:
1. De aanvraag bijzondere bijstand dient te worden gedaan voordat de kosten zijn gemaakt. Kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend, komen niet voor vergoeding in aanmerking.
2. Wanneer in redelijkheid niet kan worden verwacht dat een aanvraag wordt gedaan voordat de kosten worden gemaakt, kan worden afgeweken van hetgeen in het eerste lid is gesteld. Bij de aanvraag worden de bijzondere omstandigheden van de individuele situatie beoordeeld.
3. De in lid 2 bedoelde aanvraag moet uiterlijk 14 dagen nadat de kosten zijn gemaakt worden ingediend.
4.4.
Ten aanzien van de verschuldigde eigen bijdrage rechtsbijstand hanteert het college de volgende beleidsregel: “De kosten voor de eigen bijdrage advocaat komen al op zodra iemand zich wendt tot het Juridisch Loket of een advocaat. Omdat de meeste rechtsbijstand wordt verleend op basis van een toevoeging en in dat geval de noodzaak in beginsel vaststaat, wordt het redelijk geacht de aanvraag voor de eigen bijdrage op basis van een toevoeging te verwachten binnen 14 dagen na de facturatie door de advocaat.”
4.5.
Het in 4.3 en 4.4 weergegeven beleid dient te worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid, voor zover op grond daarvan bijzondere bijstand met terugwerkende kracht kan worden verleend ook zonder dat zich bijzondere omstandigheden voordoen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 7 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1918) betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat slechts wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast. Anders dan appellant meent, worden de kosten niet gemaakt op het moment waarop deze worden betaald, maar op het moment waarop deze opkomen. De onderhavige kosten voor rechtsbijstand waren al opgekomen voordat de advocaat deze kosten door middel van een nota bij appellant in rekening heeft gebracht. Vaststaat dat appellant niet binnen de gehanteerde termijn van veertien dagen bijzondere bijstand heeft aangevraagd. Hiervan uitgaande moet worden vastgesteld dat de besluitvorming van het college in overeenstemming is met het door hem gevoerde beleid.
4.6.
Uit 4.2 en 4.5 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet op de uitkomst van deze procedure is er geen ruimte voor een veroordeling tot vergoeding van schade. Het verzoek daartoe zal dan ook worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.F. Bandringa en
W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2016.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) R.G. van den Berg

HD