ECLI:NL:CRVB:2016:1595
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om vrijstelling van inkomsten uit eenmanszaak na ontslag als beroepsmilitair
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig beroepsmilitair bij de Koninklijke Luchtmacht, had een verzoek ingediend om vrijstelling van de inkomsten uit zijn eenmanszaak, die hij had opgericht na zijn ontslag. Het ontslag vond plaats op 1 december 2013, na een periode waarin appellant als herplaatsingskandidaat was aangemerkt. De Raad oordeelde dat de verworven inkomsten uit de eenmanszaak niet het gevolg waren van een verhoogde werkzaamheid of andere oorzaken die verband hielden met het ontslag. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond was verklaard.
De Raad overwoog dat volgens de Militaire Wachtgeldregeling, wanneer de betrokkene naast het wachtgeld ook inkomsten geniet uit arbeid of bedrijf, deze inkomsten in mindering worden gebracht op het wachtgeld. Appellant had betoogd dat hij al eerder met zijn eenmanszaak was gestart, maar de Raad oordeelde dat hij niet had aangetoond dat de inkomsten niet het gevolg waren van een verhoogde werkzaamheid gerelateerd aan zijn ontslag. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor de gevraagde vrijstelling van inkomsten en dat het hoger beroep niet slaagde.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en de beslissing werd in het openbaar uitgesproken. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.