ECLI:NL:CRVB:2016:159

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
15 januari 2016
Zaaknummer
15/1665 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergoeding kosten bezwaar en hoorzitting in sociale zekerheidsrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 30 januari 2015 een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. Appellant had op 19 december 2012 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor kosten van rechtsbijstand en griffierecht, welke aanvraag door het college op 21 januari 2013 werd afgewezen. Na een nieuw besluit op bezwaar op 17 november 2015, waarin het college alsnog een vergoeding voor kosten van bezwaar toekende, bleef de vergoeding voor de hoorzitting in bezwaar echter achterwege. Appellant stelde dat er op 18 juli 2013 een telefonische hoorzitting had plaatsgevonden, maar de Raad oordeelde dat dit niet als een hoorzitting kon worden aangemerkt. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, maar verklaarde het beroep tegen het nader besluit ongegrond. De Raad veroordeelde het college in de proceskosten van appellant tot een totaalbedrag van € 2.232,- en bepaalde dat het college het griffierecht van € 168,- aan appellant diende te vergoeden.

Uitspraak

15/1665 WWB, 15/7963 WWB
Datum uitspraak: 12 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
30 januari 2015, 14/6776 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.S. Vlieger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en op verzoek van de Raad nadere stukken ingezonden.
Het college heeft op 17 november 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar (nader besluit) genomen.
Appellant heeft gronden aangevoerd tegen het nader besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft tezamen met het onderzoek in de zaken 14/5142 en 15/675 plaatsgevonden op 1 december 2015. Voor appellant is verschenen mr. Vlieger. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulders.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Het college heeft een stuk ingezonden waarop appellant een reactie heeft gegeven.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.
In de zaken 14/5142 en 15/675 is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 19 december 2012 een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor de door hem verschuldigde eigen bijdrage rechtsbijstand en voor de kosten van griffierecht.
1.2.
Bij besluit van 21 januari 2013 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 2 oktober 2013 heeft college alsnog aan appellant bijzondere bijstand verleend voor de gevraagde kosten.
1.4.
Bij besluit van 4 september 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 januari 2013 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Daarbij heeft het college het verzoek om vergoeding van kosten van bezwaar afgewezen op de grond dat het besluit van 21 januari 2013 rechtmatig genomen is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit, dat uitsluitend gericht was tegen de afwijzing van het verzoek om vergoeding van kosten van bezwaar, ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.1.
Bij het nader besluit heeft het college aan appellant alsnog de kosten van bezwaar vergoed tot een bedrag van € 490,- (een punt voor het indienen van het bezwaarschrift).
3.2.
Appellant kan zich niet met het nader besluit verenigen voor zover het college de kosten van de hoorzitting in bezwaar niet heeft vergoed.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op het nader besluit dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit, voor zover daarbij het verzoek om vergoeding van kosten van bezwaar is afgewezen vernietigen wegens strijd met artikel 7:15, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.2.
Het nader besluit zal, gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, mede in de beoordeling worden betrokken, nu daarmee niet geheel is tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant.
4.3.
Partijen worden verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of een hoorzitting in bezwaar is gehouden.
4.4.
Appellant stelt dat naar aanleiding van zijn bezwaar, op 18 juli 2013 een telefonische hoorzitting is gehouden waarvan de kosten voor vergoeding in aanmerking komen. In dit verband heeft appellant aangevoerd dat hij door het college is uitgenodigd voor een hoorzitting op 18 juli 2013, en dat op die dag tussen zijn gemachtigde en de behandelaar van het bezwaarschrift (behandelaar) telefonisch contact is geweest waarbij inhoudelijk over de zaak is gesproken. Ter onderbouwing hiervan heeft de gemachtigde van appellant de door hem gemaakte handgeschreven aantekeningen ingezonden naar aanleiding van telefonische gesprekken met de behandelaar op 18 juli 2013.
4.5.
Niet wordt betwist dat appellant is uitgenodigd voor een hoorzitting op 18 juli 2013 en dat op die dag telefonisch contact is geweest tussen de behandelaar en de gemachtigde van appellant. Uit de bij de behandelaar opgevraagde informatie valt echter op te maken dat is gesproken over de verwarring die is ontstaan bij het college over de nog openstaande dossiers waarin de gemachtigde van appellant optrad. De behandelaar heeft aan de gemachtigde gevraagd om een overzicht van de openstaande zaken. Van de gesprekken is door de behandelaar geen verslag gemaakt, wat volgens het college bij een hoorzitting altijd wel wordt gedaan. Uit de overgelegde handgeschreven aantekeningen van de gemachtigde van appellant van het telefoongesprek blijkt eveneens dat is gesproken over de nog openstaande dossiers van de gemachtigde. Daarbij komt dat uit de “Uitnodiging hoorzitting” van 9 juli 2013 blijkt dat een telefonische hoorzitting mogelijk was, indien appellant vóór 18 juli 2013 telefonisch contact met de medewerker bezwaar zou opnemen. Niet gesteld of gebleken is dat dat is gebeurd. Voorts is in het bestreden besluit vermeld dat is afgezien van een hoorzitting. Onder deze omstandigheden is de Raad, anders dan appellant, van oordeel dat niet aannemelijk is dat op 18 juli 2013 een hoorzitting is gehouden waarbij de inhoud van de onderhavige zaak aan de orde is geweest, zodat het college de vergoeding voor de kosten van bezwaar terecht heeft beperkt tot één punt.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat het beroep tegen het nader besluit ongegrond moet worden verklaard.
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 992,- in beroep en op € 1.240,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, totaal € 2.232,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 4 september 2014 gegrond en vernietigt dat besluit
voor zover daarbij het verzoek om vergoeding van kosten van bezwaar is afgewezen;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 17 november 2015 ongegrond;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.232,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en M. ter Brugge en
J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2016.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A. Stuut

HD