ECLI:NL:CRVB:2016:1574
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering wezenuitkering op basis van niet aannemelijk overlijden vader
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) om een wezenuitkering toe te kennen aan betrokkene. Betrokkene, geboren in 1993 in Paramaribo, heeft zijn moeder verloren in 2010 en heeft een aanvraag ingediend voor een wezenuitkering op 7 oktober 2013. De Svb heeft deze aanvraag afgewezen, omdat niet beide ouders overleden waren. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt, waarbij hij aanvoerde dat zijn vader hem erkend had, maar dat er geen contact meer was sinds zijn vroege jeugd. De Svb heeft het bezwaar ongegrond verklaard, met de stelling dat betrokkene niet ouderloos was geworden door het overlijden van zijn moeder en dat er geen bewijs was dat zijn vader uit het ouderlijk gezag was ontzet.
De rechtbank heeft in een tussenuitspraak geoordeeld dat de Svb onvoldoende had gemotiveerd waarom het bestreden besluit niet deugde en heeft de Svb de kans gegeven om dit te herstellen. De Svb heeft echter volhard in de stelling dat de bewijslast bij betrokkene ligt. In de uiteindelijke uitspraak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de Svb onderzoek had moeten doen naar het al dan niet in leven zijn van de vader. De Raad concludeert dat betrokkene niet als ouderloos kind kan worden aangemerkt, omdat zijn vader hem erkend heeft en er geen bewijs is van het overlijden van de vader. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van betrokkene is ongegrond verklaard.