ECLI:NL:CRVB:2016:1569

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2016
Publicatiedatum
29 april 2016
Zaaknummer
14/2917 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag ANW-uitkering zonder nieuwe feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die een ANW-uitkering ontving na het overlijden van haar echtgenoot, had een herhaalde aanvraag ingediend voor een ANW-uitkering. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had deze aanvraag afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen nieuwe feiten waren en dat de Svb de arbeidsongeschiktheid van appellante correct had ingeschat. Appellante voerde in hoger beroep aan dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit ten onrechte in stand waren gelaten en dat zij meer medische beperkingen had dan door de Svb was aangenomen.

De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had gesteld dat zij geen oordeel kon geven over de uitkomsten van het onderzoek door de Svb. De Raad bevestigde dat de Svb de aanvraag correct had beoordeeld en dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad concludeerde dat de Svb, in navolging van het advies van het Uwv, de arbeidsongeschiktheid van appellante per 31 oktober 2007 niet onjuist had ingeschat. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden terecht in stand gelaten, en de Svb werd veroordeeld in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

14/2917 ANW
Datum uitspraak: 29 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 april 2014, 13/1772 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.J. Kolmeijer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2016. Namens appellante is
mr. Kolmeijer verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. van Ingen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is gehuwd geweest met [B.], die [in] 2003 is overleden. Met ingang van oktober 2003 is aan appellante een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) toegekend. Met een besluit van 14 augustus 2007 heeft de Svb appellante laten weten dat haar recht op een ANW-uitkering eindigt op 31 oktober 2007, omdat haar jongste kind dan 18 jaar is. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar en beroep ingesteld. Het beroep is door de rechtbank Amsterdam bij uitspraak van 25 augustus 2008 ongegrond verklaard. Met een brief van 21 oktober 2009 heeft appellante opnieuw bezwaar ingesteld tegen het besluit van 14 augustus 2007, dan wel heeft zij verzocht om herziening van dat besluit. Voor zover in dit geding van belang heeft de Svb deze brief opgevat als een verzoek terug te komen van het besluit van 14 augustus 2007.
1.2.
In het kader van dat verzoek is appellante in Marokko onderzocht door een algemeen arts, een psychiater, een oogarts en een cardioloog. Op basis van de rapporten van deze artsen heeft het Uwv de Svb medegedeeld dat appellante in staat is ten minste 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met gelijksoortige opleiding en ervaring gewoonlijk verdienen. Met een besluit van 29 augustus 2011 heeft de Svb geweigerd het besluit van 14 augustus 2007 te herzien. In bezwaar heeft de Svb zich opnieuw laten adviseren door het Uwv. Het Uwv heeft opnieuw gesteld dat appellante niet ten minste 45% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar is door de Svb ongegrond verklaard bij beslissing van 1 maart 2013 (bestreden besluit). Daarbij heeft de Svb overwogen dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn op grond waarvan het eerdere besluit zou moeten worden herzien. Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat appellante niet arbeidsongeschikt is in de zin van de ANW.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn als bedoeld in dit artikel. De rechtbank oordeelt vervolgens dat zij niet toekomt aan het toetsen van de uitkomsten van het onderzoek naar de arbeidsongeschiktheid van appellante omdat het eerdere besluit niet onmiskenbaar onjuist is. Bovendien komt appellante geen beroep toe op de zogeheten ‘duuraanspraak-jurisprudentie’ omdat er tussen appellante en de Svb geen rechtsverhouding meer bestaat. Omdat er sprake was van schending van de redelijke termijn in de bestuurlijke fase heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd, de rechtsgevolgen geheel in stand gelaten en de Svb veroordeeld om aan appellante een schadevergoeding van € 1.000,- te betalen en aan haar het betaalde griffierecht alsmede de proceskosten te vergoeden.
3. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten. Herhaald is dat appellante meer medische beperkingen heeft dan door de Svb is aangenomen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1) is overwogen dat een aanvraag voor een uitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering, naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (4:6 Awb), of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst. Indien in een voorkomend geval niet (geheel) duidelijk is wat met een aanvraag wordt beoogd, ligt het op de weg van het bestuursorgaan daarover bij de aanvrager nadere informatie in te winnen. Het onderscheid wat de belanghebbende heeft beoogd, is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door het bestuursorgaan en de toetsing van de beslissing op die aanvraag door de bestuursrechter. In de uitspraak van 14 januari 2015 is verder uiteengezet op welke wijze dergelijke aanvragen door de aanvrager moeten worden onderbouwd en door het bestuursorgaan moeten worden beoordeeld, en hoe de rechter beslissingen van het bestuursorgaan op dergelijke aanvragen toetst. Voor het voorliggende geval betekent dit het volgende.
4.2.
Het betreft een herhaalde aanvraag voor een ANW-uitkering, zowel voor het verleden als voor de toekomst. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak, gezien het hiervoor geschetste toetsingskader, ten onrechte gesteld dat zij geen oordeel kon geven over de uitkomsten van het door de Svb ingestelde onderzoek. Vastgesteld moet worden dat de Svb wel de in de uitspraak van 14 januari 2015 omschreven beoordeling heeft uitgevoerd, deels door ter zitting een nadere motivering te geven.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat wat door appellante ter onderbouwing van haar aanvraag en haar bezwaar naar voren is gebracht, niet kan worden aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Hetgeen appellante aan medische gegevens in geding heeft gebracht die betrekking hebben op de datum in geding, 31 oktober 2007, had zij ook in bezwaar en beroep tegen beëindiging van de ANW-uitkering per 31 oktober 2007 kunnen inbrengen. Voor zover de aanvraag betrekking had op de toekomst, wordt geconcludeerd dat appellante geen feiten en omstandigheden heeft aangedragen die, hoewel geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, konden bijdragen aan de overtuiging en het oordeel van de bestuursrechter dat het besluit waarvan herziening is gevraagd, niet kan worden gehandhaafd voor zover het gaat om eventuele aanspraken vanaf de datum waarop de herhaalde aanvraag is ingediend. Hiertoe wordt overwogen dat appellante in 2005, in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de ANW-uitkering, is bezocht door medewerkers van de Nederlandse ambassade in Rabat. Uit het verslag van dat onderzoek van eind 2005 blijkt dat appellante toen nog twee kinderen verzorgde en in de jaren daarvoor vier kinderen verzorgde en opvoedde. Uit het verslag van dat onderzoek blijkt niet van overwegende psychische problemen bij appellante. Het besluit tot beëindiging van de ANW-uitkering per 1 november 2007 meldt dat, indien appellante meent arbeidsongeschikt te zijn, zij hier melding van kan maken. In de bezwaar- en beroepsfase van de procedure over dat besluit heeft appellante geen melding gemaakt van medische problemen. Uit het door het Uwv uitgevoerde onderzoek, gebaseerd op gegevens verkregen uit een door Marokkaanse artsen in Marokko uitgevoerd onderzoek, blijkt van, met name, psychische problemen bij appellante. Door het Uwv zijn daarom signaleringen opgenomen in de rubrieken 1 en 2 van de Functionele Mogenlijkhedenlijst. Dit heeft echter niet geleid tot de conclusie dat er sprake is van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in de ANW.
4.4.
Appellante heeft nog aangegeven dat volgens de psychiater in Marokko die haar heeft onderzocht, sprake is van een GAF-score van 40-45, met een slechte prognose. Voor zover al gezegd moet worden dat deze conclusie betrekking heeft op de datum in geding, volgt hier niet uit dat de medische beoordeling door het Uwv onjuist was. De GAF-score is immers niet primair bedoeld om de arbeidsongeschiktheid te beoordelen.
4.5.
Uit alle gegevens tezamen, zoals weergegeven in 4.3 en 4.4, kan niet de conclusie worden getrokken dat de Svb, in navolging van het advies van het Uwv, de arbeidsongeschiktheid van appellante per 31 oktober 2007 onjuist heeft ingeschat. Hieruit volgt dat ook naar de toekomst toe er geen aanleiding bestaat het besluit van 14 augustus 2007 te herzien.
4.6.
Dit betekent dat, hoewel de aangevallen uitspraak gebaseerd is op een onjuist toetsingskader, de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit terecht in stand zijn gelaten. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking voor zover deze in hoger beroep is aangevochten.
5. Er bestaat aanleiding de Svb te veroordelen in de kosten van appellante in hoger beroep ter hoogte van € 992,- en te bepalen dat de Svb het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellante ter hoogte van € 992,-;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht van € 122,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en
E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2016.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) W. de Braal

UM