ECLI:NL:CRVB:2016:1553

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2016
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
15-640 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de functiewaardering en bevordering van een politieambtenaar in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de korpschef van politie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, de korpschef, had een besluit genomen waarbij de bevordering van de betrokkene naar salarisschaal 9 was afgewezen. De betrokkene, die werkzaam was in de functie van [functie 2] bij de voormalige politieregio Amsterdam-Amstelland, had een waarnemingstoelage ontvangen voor het vervullen van deze functie, die was ingedeeld in schaal 9. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de werkzaamheden van de betrokkene als [functie 2] op schaal 9 gewaardeerd dienden te worden, en dat de korpschef niet had kunnen besluiten om deze werkzaamheden op schaal 8 te waarderen.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Regeling kort na publicatie is gewijzigd en dat de keuze voor schaal 8 als bewuste beleidskeuze niet is aangetoond. De Raad concludeert dat de appellant de bevordering van de betrokkene naar schaal 9 in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren, aangezien de werkzaamheden als [functie 2] steeds op schaal 9 gewaardeerd zijn geweest. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en de appellant is veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene in hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij functiewaardering en de noodzaak om de belangen van de ambtenaar in acht te nemen bij beslissingen over bevordering en functiewaardering.

Uitspraak

15/640 AW, 15/2785 AW
Datum uitspraak: 28 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
19 december 2014, 14/2556 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft A. Nijboer een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant een nieuw besluit op bezwaar genomen van 20 april 2015.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2015. Deze zaken zijn ter zitting gevoegd behandeld met de zaak 15/3589 AW. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.G. Steijvers en drs. J.P.C. van der Tas. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door Nijboer.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was aangesteld in de [functie 1], salarisschaal 8, bij de voormalige politieregio Amsterdam-Amstelland. Vanaf februari 2009 is betrokkene ingezet als [functie 2] bij het [team C.] ([team C.]). Omdat de functie van [functie 2] is ingedeeld in schaal 9, heeft appellant bij besluit van 21 december 2010 aan betrokkene een toelage toegekend wegens waarneming van een functie met een hoger maximumsalaris.
1.2.
Bij brief van 27 juni 2011 heeft S van de Dienst Personeel en Arbeidsvoorwaarden, aan de hand van een taakinventarisatie en ingevulde kapstokken van medewerkers die de rol van [functie 2] vervullen bij andere korpsen, vastgesteld dat de feitelijke werkzaamheden horende bij deze rol binnen het korps Amsterdam-Amstelland passen bij specifieke opsporingstyperingen op schaal 8-niveau. S heeft geadviseerd om de indicatie van de functiewaardering in de Tijdelijke Regeling [team C.] 2010 te wijzigen van schaal 9 naar schaal 8.
1.3.
De uitgangspositie van betrokkene in de uitvoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) is bij besluit van 24 oktober 2011 vastgesteld op [functie 3], salarisschaal 8. Na bezwaar van betrokkene heeft appellant dat besluit gehandhaafd bij besluit van 3 april 2012. De rechtbank Amsterdam heeft het besluit van 3 april 2012 vernietigd bij uitspraak van 18 december 2012 (ECLI:NL:RBAMS:2012:BZ1039) en aan appellant opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Betrokkene vervult niet zijn eigen functie van [functie 3] in schaal 8 maar die van [functie 2] [team C.], waarvoor hem een waarnemingstoelage naar schaal 9 is toegekend. De rechtbank heeft overwogen dat appellant niet heeft kunnen beslissen om de werkzaamheden als [functie 2] niet mee te nemen bij het vaststellen van de uitgangspositie. Bij besluit van 22 februari 2013 heeft appellant de uitgangspositie van betrokkene gedeeltelijk herroepen en bepaald dat zijn functie vanaf 31 december 2009 wordt uitgebreid met ‘verricht werkzaamheden als [functie 2] in een [team C.]’.
1.4.
Bij brief van 17 juli 2013 heeft appellant betrokkene de volgende keuze voorgelegd:
- optie 1: “Ik wil mijn werkzaamheden als [functie 2] niet voortzetten en beëindig mijn tijdelijke tewerkstelling. Mijn waarnemingstoelage komt hiermee te vervallen en ik zal weer werkzaamheden gaan verrichten die bij mijn formele functiebeschrijving passen.” of
- optie 2: “Ik wil mijn werkzaamheden als [functie 2] wel voortzetten. Ik weet dat dit zal gebeuren op basis van een tijdelijke tewerkstelling (TTW) en dat hieraan geen rechten kunnen worden ontleend in de komende reorganisatie. Mijn formele functie is mijn startpositie voor de personele reorganisatie. Voor de werkzaamheden die ik gedurende de TTW verricht ontvang ik een waarnemingstoelage naar schaal 9.”
1.5.
Betrokkene heeft appellant bij brief van 27 augustus 2013 meegedeeld met geen van beide opties akkoord te gaan en verzocht om hem te benoemen in de functie [functie 2], schaal 9.
1.6.
Op 16 december 2013 heeft appellant ten aanzien van betrokkene, vanuit zijn uitgangspositie in de huidige politie-organisatie van [functie 1], [A.] met als aanvulling ”U verricht werkzaamheden als [functie 2] in een [team C.]”, besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie Senior Tactische Opsporing, schaal 8. Bij besluit van 25 juni 2014 is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.7.
Bij besluit van 19 december 2013 heeft appellant het verzoek van betrokkene om hem te bevorderen naar schaal 9 afgewezen en de waarnemingstoelage van betrokkene omgezet in een persoonlijke toelage naar schaal 9, tot aan het moment dat betrokkene de rol van [functie 2] niet meer vervult. Dat besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 mei 2014 (bestreden besluit). Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat uit het waarderingsonderzoek van S in 2011 volgt dat de feitelijke werkzaamheden als [functie 2] [team C.] passen bij de specifieke opsporingsbevoegdheden die zijn gewaardeerd op schaal 8. Dat standpunt is weliswaar overgenomen door de korpsleiding, maar ten onrechte heeft dat niet geleid tot aanpassing van de schaalvermelding 9 in de Tijdelijke regeling [team C.] 2010. Aanvankelijk was in de op het Intranet gepubliceerde en vanaf 1 januari 2013 geldende Regeling werken in een [team C.]-structuur dag 1 (Regeling) aan de functie van [functie 2] een schaal 9 toegekend, terwijl beleidsmatig was gekozen voor schaal 8. Waarschijnlijk berustte dat op een verschrijving.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. De rechtbank heeft overwogen dat betrokkene vanaf 20 februari 2009 de functie van [functie 2] vervulde, waarvoor hem een waarnemingstoelage is toegekend naar schaal 9. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2012 en het besluit van 21 december 2010, waaruit volgt dat de werkzaamheden die betrokkene als [functie 2] heeft verricht zijn gewaardeerd op schaal 9. De stelling van appellant dat geen sprake is van het waarnemen van een bestaande hoger gewaardeerde formatieve functie, maar slechts van het verrichten van tijdelijke werkzaamheden die geen bestaande formatieve functie beslaan en die passen binnen de (voormalige) [functie 1], kan de rechtbank niet onderschrijven. De gevolgen van de omstandigheid dat bij de (invulling van de) bedrijfsvoering in het kader van de
[team C.]-regeling(en) en de uitvoering/toepassing daarvan, zowel landelijk als regionaal, onvoldoende zorgvuldigheid is betracht, zijn te veel ten laste van betrokkene gekomen en daarmee is te weinig gewicht toegekend aan het individuele belang van betrokkene bij een definitieve benoeming in de functie van [functie 2] schaal 9. De weigering van bevordering of benoeming van betrokkene in de functie van [functie 2] berust niet op een redelijke belangenafweging.
3. Appellant heeft bij besluit van 20 april 2015 uitvoering gegeven aan de aangevallen uitspraak en betrokkene met ingang van 27 augustus 2013 bevorderd naar schaal 9.
4. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan het in artikel 6 van het Besluit bezoldiging politie neergelegde uitgangspunt dat de ambtenaar het salaris geniet dat gebaseerd is op de waardering van zijn functie. Het waarderingsresultaat van het samenstel van werkzaamheden van de [functie 2] is in 2011 vastgesteld op schaal 8. Het toevoegen van de werkzaamheden aan de formele functietypering, zoals in dit geval is geschied na de onder 1.3 genoemde uitspraak van de rechtbank van 18 december 2012, brengt niet per definitie met zich mee dat een nieuwe functie met een hogere waardering ontstaat. De werkzaamheden van een [functie 2] zijn een rol en deze werkzaamheden komen niet als zelfstandige functie terug in het LFNP. Appellant erkent de door de rechtbank vastgestelde onzorgvuldigheden en tekortkomingen, maar die kunnen niet leiden tot een hogere waardering van het samenstel van werkzaamheden. Daarbij is betrokkene door toekenning van een toelage altijd financieel gecompenseerd geweest voor deze onzorgvuldigheden en tekortkomingen in de beleidsvoering. Appellant heeft erop gewezen dat de rechtbank nog geen uitspraak heeft gedaan op het beroep van betrokkene tegen de uitgangspositie. De conclusie van de rechtbank dat sprake is van onredelijke belangenafweging, kan niet worden gevolgd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder hh, van het Besluit algemene rechtspositie politie wordt onder functie verstaan het samenstel van werkzaamheden door de ambtenaar te verrichten krachtens en overeenkomstig hetgeen hem door het daartoe bevoegde gezag is opgedragen, of het samenstel van door de ambtenaar te verrichten opgedragen werkzaamheden zoals vastgesteld in het LFNP.
5.2.
In de voormalige politieregio Amsterdam-Amstelland zijn de [team C.]’s structureel ingesteld en de [functie 2] behoort tot de vaste kern van leidinggevenden in het [team C.]. Betrokkene heeft de werkzaamheden van [functie 2] vanaf 1 juni 2011 integraal en zonder onderbrekingen uitgevoerd. De werkzaamheden behorende bij zijn functie [functie 1] heeft hij sindsdien niet meer verricht. De werkzaamheden van de [functie 2] waren aldus niet tijdelijk van karakter. De omstandigheid dat deze functie niet voorkomt in het LFNP betekent evenmin dat sprake was van tijdelijke werkzaamheden.
5.3.
Het standpunt van appellant dat geen sprake was van het verrichten van een andere functie dan de [functie 1] en dat de werkzaamheden als [functie 2] een rol betroffen, volgt de Raad niet. Bepalend is immers het samenstel van werkzaamheden dat door het bevoegd gezag is opgedragen en deze betroffen in het onderhavige geval de werkzaamheden als [functie 2]. Dat de functie niet voorkomt in het nieuwe functiehuis maakt dat in het voorliggende geval niet anders.
5.4.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord welke schaal geldt voor de werkzaamheden van [functie 2]. In de conceptregeling [team C.] van 9 januari 2007 is bij de [functie 2] een functieniveau schaal 8/9 vermeld. In de Tijdelijke regeling [team C.] 2010, geldend met ingang van 1 juni 2010, is bij de functie [functie 2] schaal 9 vermeld. Nadien heeft het college bij besluit van
21 december 2010, waarbij aan betrokkene een waarnemingstoelage is toegekend, vermeld dat op grond van het dienstvoorschrift Tijdelijke regeling [team C.] 2010 mag worden aangenomen dat de functie van [functie 2] is ingedeeld in schaal 9.
5.5.
Weliswaar heeft S in zijn waarderingsonderzoek van 27 juni 2011 geadviseerd om de indicatie van de functiewaardering te wijzigen van schaal 9 naar schaal 8, maar dat advies is niet opgevolgd en heeft niet geleid tot aanpassing van de waardering van [functie 2] in de Tijdelijke regeling [team C.] 2010; die is ongewijzigd schaal 9 gebleven. Voorts ontbreken de gegevens die ten grondslag liggen aan de door S geadviseerde functiewaardering; gegevens waarvan betrokkene diverse keren aan appellant heeft verzocht die te overleggen. Een deugdelijke motivering van dat advies ontbreekt dan ook en dat gebrek kleeft eveneens aan het bestreden besluit.
5.6.
Appellant heeft betoogd dat in de met ingang van 1 januari 2013 van toepassing zijnde Regeling die op het Intranet was gepubliceerd aanvankelijk was vermeld dat voor de [functie 2] een functiewaardering in schaal 9 gold, maar dat die waardering op een verschrijving berustte die enkele weken later is gewijzigd in schaal 8. Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet op de hoogte was van die wijziging en voor het eerst in bezwaar daarvan kennis heeft genomen. Op grond van de gedingstukken kan niet worden vastgesteld wanneer de wijziging in de Regeling van de schaalvermelding 9 naar 8 heeft plaatsgevonden, noch op welke wijze die wijziging is bekendgemaakt. In ieder geval is in de brief van 17 juli 2013, waarbij aan betrokkene de keuzemogelijkheid van opties 1 en 2 is voorgelegd, vermeld dat de werkzaamheden van [functie 2] gelet op de Regeling zouden moeten worden verricht door een medewerker met een functie gewaardeerd in schaal 9 en dat om die reden hij een waarnemingstoelage naar schaal 9 ontvangt.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Regeling per ommegaande, althans enkele weken na publicatie is gewijzigd. Evenmin heeft appellant aannemelijk gemaakt dat de keuze voor schaal 8 een bewuste beleidskeuze is geweest. Nu voorts een deugdelijke motivering voor de waardering van de werkzaamheden als [functie 2] op niveauschaal 8 ontbreekt, heeft appellant deze werkzaamheden in redelijkheid niet op schaal 8 kunnen waarderen. Dit betekent dat appellant de bevordering van betrokkene naar schaal 9, nu de werkzaamheden als [functie 2] steeds op schaal 9 gewaardeerd zijn geweest en betrokkene met inachtneming daarvan een waarnemingstoelage heeft ontvangen, in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren.
5.7.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.8.
Het besluit van 20 april 2015, dat appellant ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft genomen, komt geheel tegemoet aan het bezwaar van betrokkene. Gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht wordt dit besluit niet in de beoordeling betrokken.
6. Aanleiding bestaat om appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze worden begroot op € 992,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht wordt geheven van € 497,-;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.N.A. Bootsma en M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2016.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) R.G. van den Berg

HD