ECLI:NL:CRVB:2016:1538
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van nabestaandenuitkering wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de nabestaandenuitkering van appellante, die sinds januari 2002 een uitkering ontving op basis van de Algemene nabestaandenwet (Anw). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de uitkering per 1 september 2011 beëindigd, omdat appellante vanaf 11 augustus 2011 een gezamenlijke huishouding zou hebben gevoerd met een medebewoner, S. De Svb baseerde deze beslissing op een onderzoek naar de woonsituatie van appellante, waarbij werd vastgesteld dat zij en S in dezelfde woning woonden en dat er sprake was van wederzijdse zorg. Appellante heeft in hoger beroep betwist dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding en dat zij haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de Svb terecht heeft geconcludeerd dat appellante en S een gezamenlijke huishouding voerden, en dat appellante haar uitkering ten onrechte heeft ontvangen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard.