ECLI:NL:CRVB:2016:1531

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
15-3426 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag langdurigheidstoeslag en bijzondere bijstand wegens overschrijding vermogensgrens

In deze zaak heeft appellante op 14 januari 2014 een langdurigheidstoeslag en bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanvragen zijn door het college van burgemeester en wethouders van Heerlen op 25 april 2014 afgewezen, omdat het vermogen van appellante de voor haar geldende vermogensgrens overschreed. Het college baseerde deze afwijzing op de afkoopwaarde van een levensverzekering bij Aegon Levensverzekering N.V., die op dat moment € 10.397,93 bedroeg. De vermogensgrens voor appellante was vastgesteld op € 5.850,-.

De rechtbank Limburg verklaarde het beroep tegen het besluit van het college ongegrond, waarbij werd overwogen dat de levensverzekering als vermogen moest worden aangemerkt en dat appellante niet had aangetoond dat de afkoop van de verzekering niet van haar kon worden gevergd. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij herhaalde dat de afkoop van de levensverzekering niet redelijk was, omdat deze bedoeld was als aanvulling op haar toekomstige AOW-pensioen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat haar vermogen na een eventuele afkoop van de levensverzekering netto onder de vermogensgrens zou liggen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/3426 WWB
Datum uitspraak: 26 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
22 april 2015, 14/2955 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.F.A. Bronneberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 15 maart 2014. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 14 januari 2014 heeft appellante een langdurigheidstoeslag en bijzondere bijstand in de vorm van een toeslag chronisch zieken en gehandicapten op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd. Bij afzonderlijke besluiten van 25 april 2014 heeft het college deze aanvragen afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 26 augustus 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de besluiten van 25 april 2014 ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat het vermogen van appellante meer bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, als bedoeld in artikel 34, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB. Ten tijde van belang bedroeg de vermogensgrens voor appellante € 5.850,-.
1.3.
Bij de vaststelling van het vermogen van appellante heeft het college, voor zover hier van belang, de afkoopwaarde van een door appellante bij Aegon Levensverzekering N.V. (Aegon) afgesloten levensverzekering in aanmerking genomen. Het college is daarbij uitgegaan van een afkoopwaarde van de levensverzekering van € 10.397,93.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Appellante heeft niet betwist dat de levensverzekering vermogen betreft als bedoeld in artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB en niet van het vermogen is uitgezonderd bij artikel 34, tweede lid, van de WWB. Een levensverzekering moet als in aanmerking te nemen vermogen worden beschouwd als deze afkoopbaar is en deze afkoop redelijkerwijs kan worden gevergd. Daarbij wordt tot uitgangspunt genomen dat aan de WWB het beginsel ten grondslag ligt dat een betrokkene in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is voor de voorziening in de kosten van het bestaan. In dat verband komt aan het belang van een eventuele toekomstige voorziening in het levensonderhoud in de vorm van een levensverzekering, gelet op het actualiteitsprincipe en het sluitstukkarakter van de WWB, geen betekenis toe. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de levensverzekering bij Aegon niet afkoopbaar is. Dat een eventuele afkoop niet van haar kan worden gevergd, heeft appellante evenmin aannemelijk gemaakt. Aan de omstandigheid dat met de afkoop van de levensverzekering hoge kosten zijn gemoeid komt in het licht van het hiervoor geschetste karakter van de WWB geen doorslaggevende betekenis toe.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft appellante, evenals in beroep, aangevoerd dat afkoop van de levensverzekering in redelijkheid niet van haar kan worden gevergd, omdat deze is bedoeld als aanvulling op haar toekomstig AOW-pensioen. De theoretische afkoopwaarde zegt niets over de mogelijkheid te kunnen beschikken over de desbetreffende gelden. Appellante heeft altijd aan haar inlichtingenverplichting voldaan. Zij mocht er dan ook op vertrouwen dat de levensverzekering geen beletsel zou vormen voor de bijstandsverlening.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in wezen een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals in 2 weergegeven, waarop dat oordeel berust. Hieraan wordt toegevoegd dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar vermogen na een eventuele afkoop van de levensverzekering tegen de theoretische afkoopwaarde, netto minder bedraagt dan de voor haar van toepassing zijnde vermogensgrens. De stelling van appellante dat zij altijd aan haar inlichtingenverplichting heeft voldaan, doet aan het voorgaande niet af.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en F. Hoogendijk en M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) M.S. Spek

HD