ECLI:NL:CRVB:2016:1519
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Eervol ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het ambt met gewetensbezwaren
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarbij appellant eervol ontslag is verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor zijn functie. Appellant, die sinds 1 april 2012 werkzaam was bij de [dienst 1], heeft gewetensbezwaren geuit tegen de uitvoering van bepaalde werkzaamheden, met name het vergaren van politieke inlichtingen. De minister heeft appellant de gelegenheid gegeven om zich te beraden op zijn functie, maar na gesprekken met zijn leidinggevende en collega's concludeerden zij dat de gewetensbezwaren structureel van aard waren en dat deze een verdere uitoefening van zijn functie in de weg stonden.
De minister verleende appellant op 24 april 2013 eervol ontslag, wat door appellant werd bestreden. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, en appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gewetensbezwaren van appellant de conclusie rechtvaardigen dat hij niet over de benodigde eigenschappen en mentaliteit beschikt om zijn functie goed te vervullen. De Raad bevestigde dat de minister in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn ontslagbevoegdheid, en dat er geen sprake was van onvoldoende bedenktijd of onzorgvuldig handelen van de minister.
De Raad concludeert dat het bestreden besluit in stand kan blijven, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak benadrukt het belang van betrouwbaarheid en loyaliteit in functies die met gevoelige informatie omgaan, en dat gewetensbezwaren een risico kunnen vormen voor de nationale veiligheid.