ECLI:NL:CRVB:2013:2689
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- R. Kooper
- C.H. Bangma
- Rechtspraak.nl
Ontslag van ambtenaar wegens ongeschiktheid voor functie door gebrek aan eigenschappen, mentaliteit en instelling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen het ontslag dat hem door de Minister van Economische Zaken is verleend. Appellant was werkzaam als adviseur bij de afdeling Energie investeringsaftrek (EIA) en is ontslagen op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). De minister heeft gesteld dat appellant niet beschikt over de juiste eigenschappen, mentaliteit en instelling die vereist zijn om zijn functie naar behoren uit te oefenen. Ondanks dat de kwantiteit van zijn functioneren voldeed aan de eisen, heeft de minister aangetoond dat appellant op verschillende momenten niet voldeed aan de gedrags- en communicatiestandaarden die voor zijn functie noodzakelijk zijn.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant herhaaldelijk is aangesproken op zijn functioneren en gedrag, en dat hij voldoende kansen heeft gekregen om zich te verbeteren. De Raad concludeert dat de minister terecht heeft besloten tot ontslag, omdat appellant niet in staat was om de noodzakelijke verbeteringen door te voeren. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard voor het ontzeggen van de toegang, maar het ontslagbesluit bleef in stand. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze is aangevochten, en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de argumenten van beide partijen hebben gewogen. De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar eerdere rechtspraak over de eisen die aan ambtenaren worden gesteld en de noodzaak om hen de kans te geven om zich te verbeteren voordat tot ontslag wordt overgegaan. De beslissing is openbaar uitgesproken op 5 december 2013.