In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de opschorting van zijn WIA-uitkering. Appellant had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar deze was beëindigd omdat hij geen medewerking had verleend aan informatieverzoeken van het Uwv. Het Uwv had de uitkering opgeschort en later beëindigd, wat appellant bestreed. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat appellant geen procesbelang meer had, omdat het Uwv inmiddels de besluiten had ingetrokken en de uitkering had heropend. Appellant had geen inzicht gegeven in de schade die hij zou hebben geleden door de opschorting van de uitkering. De Raad concludeerde dat er geen reden was om het hoger beroep te beoordelen, aangezien het belang van appellant bij de procedure was komen te vervallen. De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 992,-, evenals de vergoeding van het griffierecht.