Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) had aangevraagd, werd geconfronteerd met een intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering. De gemeente Rotterdam had vastgesteld dat appellante samen met haar zus een gezamenlijke huishouding voerde, wat leidde tot de conclusie dat zij niet in aanmerking kwam voor bijstand naar de norm voor alleenstaanden. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, waaronder de aanvraag van appellante, de onderzoeksresultaten van de gemeente en de verklaringen van beide zussen. De Raad concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding, ondanks de betwisting van appellante. De Raad oordeelde dat appellante niet als zelfstandig subject van bijstand kon worden beschouwd en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.