1.4.Bij de in 1.3 genoemde tussenuitspraak heeft de rechtbank het Uwv op grond van
artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid gesteld om het door haar geconstateerde gebrek aan het bestreden besluit 2 te herstellen. Daarbij heeft de rechtbank het Uwv meegegeven dat het gebrek kan worden hersteld met een nadere motivering van het besluit waarin expliciet wordt ingegaan op de door de deskundige vastgestelde gebreken en op welke wijze deze al dan niet in de FML dan wel in de vastgestelde urenbeperking vertaald zouden moeten worden en waarom. Bij rapport van 15 juli 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de rechtbank gevraagde nadere motivering gegeven.
2. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond verklaard, het bestreden besluit 2 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Tevens heeft de rechtbank bepalingen over proceskosten en griffierecht gegeven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met het rapport van 15 juli 2014 voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd op welke wijze het door de deskundige vastgestelde ziektebeeld is vertaald in de FML en waarom er geen bijkomende beperkingen zijn aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is daarbij uitgegaan van het ziektebeeld zoals door de deskundige is geschetst: chronisch vermoeidheidssyndroom, aanwijzingen voor een verhoogde neiging tot somatisatie, aanwijzingen voor dwangmatigheid, extreme traagheid en geheugendefecten en beperkte psychische draagkracht. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is met de chronische vermoeidheid rekening gehouden door beperkingen aan te nemen op handelingstempo, werksituaties zonder veelvuldige deadlines en productiepieken, het aannemen van velerlei fysieke beperkingen en beperkingen op werktijden (niet ’s nachts, gemiddeld 6 uur per dag, 30 uur per week). Door het in de FML opnemen van beperkingen voor handelingstempo, werksituaties zonder veel storingen en onderbrekingen en veelvuldige deadlines en productiepieken is voorts rekening gehouden met appellantes dwangmatigheid en traagheid. Betreffende de psychische klachten van appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat hiervoor voornamelijk beperkingen voor het sociaal functioneren zijn aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de mogelijke aanwezigheid van andere neurologische pathologie buiten beschouwing gelaten gelet op het speculatieve karakter ervan en heeft voldoende gemotiveerd waarom voor de mogelijke geheugendefecten geen beperking wordt aangenomen op het onderdeel herinneren. De rechtbank heeft ten slotte geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat appellante medisch niet in staat zou zijn om de voor haar geselecteerde functies te vervullen.
3. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 3 ongegrond verklaard. Met verwijzing naar wat in de aangevallen uitspraak 1 is overwogen, heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de in de FML van 30 maart 2012 vastgelegde beperkingen. Vervolgens heeft de rechtbank, gelet op de onderzoekshandelingen van de verzekeringsartsen waarbij tevens kennis is genomen van alle medische klachten van appellante, geen aanleiding gezien om het medische onderzoek onzorgvuldig te achten, aangezien deze artsen over voldoende informatie beschikten om tot een beoordeling te komen.
4. In de hoger beroepen heeft appellante aangevoerd dat zij zich met de aangevallen
uitspraak 1 voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 2 in stand zijn gelaten niet kan verenigen en heeft zij de juistheid van de aangevallen uitspraak 2 betwist. Appellante is van mening dat – samengevat – haar medische beperkingen ernstig zijn onderschat. Zij kan de geselecteerde functies niet verrichten waardoor zij volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht voor het verrichten van werkzaamheden. Volgens appellante wordt zij in die mening gesteund door de haar behandelende internisten, neuropsychiater en neuroloog alsmede door de bevindingen en conclusies van de rechtbankdeskundige professor Loonen. Betreffende die bevindingen heeft appellante erop gewezen dat het vaste rechtspraak is dat het oordeel van een door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd. Volgens appellante zijn geen feiten en omstandigheden aan te wijzen op grond waarvan van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. Het door het Uwv ingebrachte rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 juli 2014 is volgens appellante daartoe onvoldoende. Appellante heeft gegrondverklaring van haar hoger beroepen bepleit alsmede toekenning van een
WIA-uitkering op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. Tot slot heeft appellante om vergoeding van wettelijke rente verzocht.
5. In verweer heeft het Uwv gesteld dat appellante dezelfde gronden van bezwaar en beroep heeft aangevoerd en er geen nieuwe medische gegevens zijn aangedragen die van belang zijn voor de beide data in geding.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.