ECLI:NL:CRVB:2016:1397

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2016
Publicatiedatum
19 april 2016
Zaaknummer
15-1317 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake procesbelang bij verplichting tot deelname aan activeringstraject

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin haar beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Roermond ongegrond werd verklaard. Het college had appellante verplicht om deel te nemen aan een activeringstraject, wat zij inmiddels had voltooid. De Centrale Raad van Beroep diende te beoordelen of appellante nog voldoende procesbelang had bij het hoger beroep, nu het door haar beoogde resultaat niet meer kon worden bereikt. De Raad concludeerde dat appellante geen procesbelang had, omdat zij het traject al had afgerond en het hoger beroep niet zou leiden tot een wijziging van haar situatie. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, aangezien het enkel een principieel belang betrof en geen feitelijke betekenis had voor appellante. De uitspraak werd gedaan door F. Hoogendijk, met A. Stuut als griffier, en vond plaats op 19 april 2016.

Uitspraak

15/1317 WWB
Datum uitspraak: 19 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
26 januari 2015, 14/2253 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Roermond (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2016. Appellante is verschenen. Het college heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving ten tijde hier van belang sinds 2 oktober 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) en verrichtte vrijwilligerswerk.
1.2.
Bij besluit van 19 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 juni 2014 (bestreden besluit), heeft het college appellante de uit artikel 9, eerste lid en onder b van de WWB voortvloeiende verplichting opgelegd om deel te nemen aan een activeringstraject bij Westrom en in verband daarmee appellante gedeeltelijk ontheven van de arbeidsverplichtingen als vervat in artikel 9, eerste lid en onder a, van de WWB.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij meent dat het opgelegde activeringstraject meebrengt dat zij werk moet verrichten onder haar niveau en dat dit niet bijdraagt aan de inschakeling van haar op de arbeidsmarkt. Zij heeft verder, samengevat, het volgende aangevoerd. Het besluit op bezwaar is niet zorgvuldig genomen omdat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de doelgroep loonkostensubsidie, naar de indicatie van de werknemers van de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW), naar de startkwalificatie en naar de WSW arbeidsovereenkomst voor een jaar met behoud van uitkering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep dient eerst ambtshalve de vraag te worden beantwoord of appellante nog voldoende belang heeft bij een uitspraak op het hoger beroep (procesbelang).
4.2.
In vaste rechtspraak (uitspraak van 23 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1119) is neergelegd dat pas sprake is van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.3.
Het door appellante met het hoger beroep beoogde resultaat was niet dat zij niet meer verplicht zou zijn om het haar opgelegde traject bij Westrom te volgen. Zij heeft dat traject immers inmiddels geheel gevolgd en op 10 maart 2015 voltooid. Hierin is dus geen procesbelang, zoals onder 4.2 omschreven, gelegen.
4.4.
Het door appellante met het hoger beroep beoogde resultaat was wel, zoals zij ter zitting van de Raad heeft toegelicht, dat het college in de toekomst tijdig besluiten zal nemen die in overeenstemming zijn met de wet. Dit is echter niet een belang dat voor appellante feitelijke betekenis kan hebben zoals bedoeld onder 4.2, maar vormt veeleer een principieel belang. Ook hierin is dan ook geen procesbelang gelegen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2016.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) A. Stuut

HD