In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de Wajong-uitkering voor appellant, die als jonggehandicapte wordt aangemerkt. Appellant heeft in 2005 voor het eerst een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze aanvraag werd destijds afgewezen omdat hij niet arbeidsongeschikt was. Na meerdere aanvragen en afwijzingen, diende appellant op 20 augustus 2012 opnieuw een aanvraag in, die door het Uwv werd opgevat als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit. Het Uwv concludeerde dat appellant met ingang van 3 november 2011 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, maar dat zijn recht op Wajong-uitkering pas kon ingaan op 1 november 2012, omdat hij op dat moment als jonggehandicapte werd aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had besloten dat appellant met ingang van 1 november 2012 recht had op een Wajong-uitkering. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat het Uwv de aanvraag van appellant te beperkt had opgevat en dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een andere ingangsdatum rechtvaardigden. De Raad bevestigde dat appellant vanaf 1 november 2012 als jonggehandicapte kan worden aangemerkt, en dat zijn recht op Wajong-uitkering niet eerder kan ingaan dan het moment waarop hij als jonggehandicapte wordt aangemerkt. De Raad oordeelde ook dat het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente werd toegewezen, omdat appellant schade had geleden door de late vaststelling van zijn recht op Wajong-uitkering. De proceskosten werden begroot op € 2.232,- en het Uwv werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 159,-.