ECLI:NL:CRVB:2016:1370

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 april 2016
Publicatiedatum
15 april 2016
Zaaknummer
13-3361 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum Wajong-uitkering en recht op Wajong-uitkering voor jonggehandicapte

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de Wajong-uitkering voor appellant, die als jonggehandicapte wordt aangemerkt. Appellant heeft in 2005 voor het eerst een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze aanvraag werd destijds afgewezen omdat hij niet arbeidsongeschikt was. Na meerdere aanvragen en afwijzingen, diende appellant op 20 augustus 2012 opnieuw een aanvraag in, die door het Uwv werd opgevat als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit. Het Uwv concludeerde dat appellant met ingang van 3 november 2011 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, maar dat zijn recht op Wajong-uitkering pas kon ingaan op 1 november 2012, omdat hij op dat moment als jonggehandicapte werd aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had besloten dat appellant met ingang van 1 november 2012 recht had op een Wajong-uitkering. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat het Uwv de aanvraag van appellant te beperkt had opgevat en dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een andere ingangsdatum rechtvaardigden. De Raad bevestigde dat appellant vanaf 1 november 2012 als jonggehandicapte kan worden aangemerkt, en dat zijn recht op Wajong-uitkering niet eerder kan ingaan dan het moment waarop hij als jonggehandicapte wordt aangemerkt. De Raad oordeelde ook dat het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente werd toegewezen, omdat appellant schade had geleden door de late vaststelling van zijn recht op Wajong-uitkering. De proceskosten werden begroot op € 2.232,- en het Uwv werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 159,-.

Uitspraak

13/3361 WAJONG, 15/5664 WAJONG
Datum uitspraak: 6 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
6 juni 2013, 12/1512 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. P.R.L.V.M. Kruik, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2015. Appellant is verschenen, vergezeld door mr. drs. Kruik. Voor het Uwv is verschenen mr. R.A. Kneefel.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [geboortedag] 1983, heeft voor de eerste keer in 2005 een
Wajong-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 19 augustus 2005 heeft het Uwv geweigerd om appellant in aanmerking te brengen voor een Wajong-uitkering omdat appellant op en na [geboortedag] 2001 niet arbeidsongeschikt is. Appellant heeft in 2007 en 2008 nogmaals aanvragen om een Wajong-uitkering ingediend bij het Uwv. Bij besluiten van respectievelijk 13 april 2007, 23 mei 2007 en 21 oktober 2008 heeft het Uwv deze aanvragen afgewezen.
1.2.
Op 20 augustus 2012 heeft appellant opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 19 augustus 2005. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
8 oktober 2012 deze aanvraag afgewezen op de grond dat geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn vermeld, zodat niet wordt terugkomen van het besluit van 19 augustus 2005. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 3 december 2012 (bestreden besluit 1), onder verwijzing naar het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 oktober 2012, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat de nadere gegevens over de bij appellant vastgestelde diagnose in dit geval niet toereikend zijn om te kunnen gelden als relevant nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
3.1.
Appellant kan zich met deze uitspraak niet verenigen en heeft hiertoe gesteld dat hij chronisch en onherstelbaar ziek is te achten voor de arbeidsmarkt.
3.2.
Het Uwv heeft bij een aanvullende beslissing op bezwaar van 31 juli 2015
(bestreden besluit 2) vastgesteld dat appellant met ingang 3 november 2011 op grond van een medische en arbeidskundige beoordeling volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is te achten en dat hij – rekening houdend met een wachttijd van 52 weken – met ingang van 1 november 2012 recht heeft op een Wajong-uitkering. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellant in het jaar voorafgaand aan 3 november 2011 tenminste zes maanden studerend was.
3.3.
In reactie hierop heeft appellant gesteld dat hij zich niet met de ingangsdatum van de Wajong-uitkering kan verenigen. Tevens heeft hij verzocht om benoeming van een deskundige.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Nu bestreden besluit 2 niet volledig tegemoet komt aan de bezwaren van appellant, wordt dit besluit, gelet op het bepaalde in de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb, mede in de beoordeling betrokken.
4.2.
Het Uwv heeft, met inachtneming van de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRvB:2015:1), erkend dat bestreden besluit 1 niet volledig is geweest omdat de aanvraag te beperkt is opgevat en ten onrechte geen beoordeling op grond van hoofdstuk 2 van de Wajong had plaatsgevonden . De rechtbank heeft dat niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt.
4.3.
Wat partijen nu nog verdeeld houdt is de ingangsdatum van de Wajong-uitkering. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al vanaf zijn 18e verjaardag jonggehandicapte is en dat die dag alsnog als ingangsdatum van de Wajong-uitkering moet worden genomen, dan wel dat de ingangsdatum gelegen moet zijn op 31 mei 2012 toen hij zijn aanvraag heeft ingevuld.
4.4.
Voor zover de aanvraag van appellant een verzoek is om terug te komen van het besluit van 19 augustus 2005 en hij daarmee beoogt alsnog recht op Wajong-uitkering te krijgen vanaf zijn 18e verjaardag, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat geen sprake is van gegevens die kunnen worden aangemerkt als nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, nu uit die gegevens geen nieuwe medische inzichten ten aanzien van de beperkingen van de functionele mogelijkheden om arbeid te verrichten blijken. De rechtbank heeft in zoverre met juistheid geoordeeld dat het Uwv de aanvraag van appellant terecht heeft afgewezen.
4.5.
Bestreden besluit 2 is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig rapport van
24 juli 2015, waarin is geconcludeerd dat per 3 november 2011 sprake is van toename van de beperkingen en dat kans op verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Uit het rapport blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier heeft bestudeerd, bij het medisch onderzoek in bezwaar aanwezig is geweest en in de beoordeling heeft betrokken een rapport van de Viersprong van 21 december 2011, waarin een intakeverslag van 3 en 22 november 2011 is weergegeven. Uit dat intakeverslag en de verdere aanwezige medische gegevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de toestand van appellant is verslechterd en daarbij de toename van de beperkingen arbitrair gesteld per 3 november 2011. Er is geen aanleiding dat standpunt voor onjuist te houden. Het verzekeringsgeneeskundig rapport is inzichtelijk gemotiveerd en sluit aan bij de intake die is verricht op verwijzing van de huisarts in september 2011. Gelet op dit oordeel is er geen aanleiding een deskundige te benoemen voor nadere advisering.
4.6.
Op basis van de met ingang van 3 november 2011 geldende beperkingen en de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat op 1 november 2012 geen geschikte functies voor appellant te duiden zijn, is er geen aanleiding het besluit van het Uwv onjuist te achten, dat appellant met ingang van 1 november 2012 jonggehandicapte en volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Nu appellant zijn aanspraak op een Wajong-uitkering ontleent aan het ontstaan van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid per 3 november 2011 en hij in het jaar daaraan voorafgaand tenminste zes maanden studerend was, moet zijn in juni 2012 door het Uwv ontvangen aanvraag worden gezien als een eerste aanvraag op grond van de Wajong. Op grond van artikel 3:6 van de Wajong worden dergelijke aanvragen beoordeeld aan de hand van de bepalingen van hoofdstuk 2 van die wet.
4.7.
Op grond van artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong is een jonggehandicapte, voor zover hier van belang, de ingezetene die op medische gronden gedurende 52 weken niet in staat is geweest 75% van het maatmaninkomen te verdienen, en in het jaar voorafgaand aan het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid gedurende ten minste zes maanden studerende was. Gelet op deze bepaling is appellant vanaf 1 november 2012 als jonggehandicapte aan te merken.
4.8.
Voor een jonggehandicapte die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, ontstaat op grond van artikel 2:15, derde lid, aanhef en onder b, van de Wajong, recht op een
Wajong-uitkering op de dag waarop de aanvraag werd ingediend. Nu appellant op het moment waarop hij zijn aanvraag om een Wajong-uitkering indiende nog geen jonggehandicapte in de zin van artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong was, kan zijn recht op Wajong-uitkering niet eerder ingaan dan het moment waarop hij als jonggehandicapte wordt aangemerkt.
4.9.
Gelet op de overwegingen in 4.5 tot en met 4.8 heeft het Uwv bij bestreden besluit 2 terecht beslist dat appellant met ingang 1 november 2012 in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering. Het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 slaagt niet en wordt ongegrond verklaard.
5. Het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente wordt toegewezen, aangezien appellant schade heeft geleden omdat het Uwv pas bij besluit van
31 juli 2015 het recht van appellant op Wajong-uitkering met ingang van 1 november 2012 heeft vastgesteld. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
6. Er is aanleiding het Uwv in de proceskosten te veroordelen. In beroep worden deze kosten begroot op € 992,- en in hoger beroep op € 1.240,-, dus totaal € 2.232,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij niet is beslist over de aanspraken van appellant op grond van hoofdstuk 2 van de Wajong en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 31 juli 2015 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente als onder 5 van deze uitspraak is vermeld;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskostenkosten van appellant tot een bedrag van € 2.232,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 159,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2016.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) H.J. Dekker

UM